Uitspraak Nº 5682963 UE VERZ 17-40. Rechtbank Midden-Nederland, 2017-04-12

ECLIECLI:NL:RBMNE:2017:1983
Date12 Abril 2017
Docket Number5682963 UE VERZ 17-40
CourtRechtbank Midden-Nederland (Neederland)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

kantonrechter

locatie Utrecht

zaaknummer: 5682963 UE VERZ 17-40 pvt/1299

Beschikking van 12 april 2017

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats] ,

verder ook te noemen [verzoekster] ,

verzoekende partij,

gemachtigde: mr. P. Berkhoudt (DAS. Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V.),

tegen:

de besloten vennootschap

[verweerster] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verder ook te noemen [verweerster] ,

verwerende partij,

gemachtigde: mr. I.L. Ortelee.

1
1. Het verloop van de procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties van [verzoekster] , ter griffie ingekomen op 27 januari 2017;
- het verweerschrift met producties van [verweerster] van 23 februari 2017;
- drie nagekomen producties van [verweerster] bij brief van 1 maart 2017.

1.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 maart 2017. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden. Beide partijen hebben aan de hand van pleitnotities hun standpunten toegelicht en op elkaars standpunten gereageerd.

1.3.

Hierna is uitspraak bepaald. Op verzoek van partijen is de zaak na de zitting een week aangehouden om te proberen in onderling overleg tot een oplossing te komen. Op 17 maart 2017 heeft [verzoekster] bericht dat partijen niet tot een oplossing zijn gekomen en heeft zij om uitspraak verzocht. Hierna heeft [verzoekster] bij brief van 23 maart 2017 een gewijzigd petitum van haar verzoek ingediend. Ook wijst zij in die brief op een verschrijving in haar pleitnota.

2 De feiten
2.1.

[verweerster] , voorheen handelend onder de naam [naam advocatenkantoor] B.V., is een advocatenkantoor (met één advocaat, mr. [A] ) dat zich richt op juridische dienstverlening onder meer op het gebied van arbeidsrecht en ontslag. Mr. [A] is directeur van [verweerster] en als advocaat in loondienst van (zijn vennootschap) [verweerster] .

2.2.

[verzoekster] , geboren op [1956] , is sinds 19 februari 1990 in dienst van (de rechtsvoorganger van) [verweerster] in de functie van boekhoudster. De rechtsvoorgangster van [verweerster] was in 2013 en in 2014 tot 1 december [naam advocatenkantoor] B.V., destijds een dochtervennootschap van [verweerster] . [naam advocatenkantoor] B.V. is op 1 december 2014 geliquideerd.

2.3.

[verweerster] heeft in mei 2016, aangevuld in juni 2016, bij het UWV een ontslagvergunning voor [verzoekster] aangevraagd gebaseerd op bedrijfseconomische redenen. Zij heeft daarbij een verzoek ingediend als bedoeld in artikel 8 van de Regeling UWV ontslagprocedure tot verstrekking van een verklaring dat zij voldoet aan de voorwaarden voor de overbruggingsregeling transitievergoeding voor kleine werkgevers als bedoeld in artikel 7:673d BW en artikel 24 Ontslagregeling (hierna: de Overbruggingsregeling).

2.4.

Het UWV heeft op 4 juli 2016 de ontslagvergunning verleend en de gevraagde verklaring voor toepassing van de Overbruggingsregeling afgegeven. Hierna heeft [verweerster] het dienstverband met [verzoekster] opgezegd tegen 31 oktober 2016. Bij de beëindiging heeft [verweerster] aan [verzoekster] een transitievergoeding betaald van € 1.728,00 (één bruto maandsalaris).

3 Het verzoek en het verweer
3.1.

[verzoekster] verzoekt in het inleidende verzoekschrift, kort gezegd, dat de kantonrechter [verweerster] veroordeelt tot betaling van de volledige bruto transitievergoeding van € 20.016,00 (minus het reeds bruto uitbetaalde bedrag van € 1.728,00) en tot betaling van een billijke vergoeding van € 50.000,00 en een schadevergoeding van € 40.141,80, alles te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van [verweerster] in de kosten van de procedure. [verzoekster] verzoekt de kantonrechter voorts voor recht te verklaren dat de werkgever op grond van het bepaalde in de artikelen 7:611 en 6:162 BW aansprakelijk is voor de schade.

3.2.

[verweerster] voert gemotiveerd verweer en concludeert [verzoekster] niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel haar verzoek af te wijzen met veroordeling van [verzoekster] in de kosten van de procedure.

4 De beoordeling
4.1.

De kantonrechter zal eerst het na de mondelinge behandeling ingediende gewijzigde petitum van het verzoek van [verzoekster] bespreken. Daarna zal achtereenvolgens de door [verzoekster] verzochte betaling van de transitievergoeding, de billijke vergoeding en de schadevergoeding aan de orde komen.

het gewijzigde petitum

4.2.

Na de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] , zonder een nadere toelichting, bij brief van 23 maart 2017 een wijziging van het petitum van haar verzoek ingediend. Zij heeft, voor zover de kantonrechter begrijpt, in het gewijzigde petitum de wettelijke rente per vordering uitgesplitst en bij de verzochte billijke vergoeding mede de artikelen 6:162 BW en 7:611 BW als grondslag vermeld. Voormelde grondslagen heeft zij in het inleidende verzoekschrift over de verzochte billijke vergoeding ook in het lichaam van het verzoekschrift aangevoerd. In zoverre is geen sprake van een wijziging van de grondslag van de eis en wordt dit ook niet als wijziging van eis aangemerkt. De kantonrechter wijst er voorts op dat hij binnen de rechtsstrijd tussen partijen de rechtsgronden heeft aan te vullen. Hoewel het verschil in het petitum niet groot lijkt en dezelfde feiten en omstandigheden aan het oorspronkelijke en het gewijzigde verzoek ten grondslag zijn gelegd, zal de kantonrechter de overigens voorgestelde wijziging van het petitum toch wegens strijd met de eisen van een goede procesorde buiten beschouwing laten. [verzoekster] is...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT