Uitspraak Nº 6781737 \ CV EXPL 18-3173 \ 474 \ 907. Rechtbank Gelderland, 2019-01-30

ECLIECLI:NL:RBGEL:2019:371
Date30 Enero 2019
Docket Number6781737 \ CV EXPL 18-3173 \ 474 \ 907
CourtRechtbank Gelderland (Neederland)

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Arnhem

zaakgegevens 6781737 \ CV EXPL 18-3173 \ 474 \ 907

zitting van

vonnis

in de zaak van

1 [eiser sub 1]

wonende te [woonplaats 1]

gemachtigde mr. M.W. Kox

2. [eiser sub 2]

wonende te [woonplaats 2]

gemachtigde mr. M.W. Kox

eisende partijen

verwerende partijen in voorwaardelijke reconventie

tegen

[gedaagde 2] , handelend onder de naam " [bedrijf X] "

wonende te [woonplaats 3]

gedaagde partij

eisende partij in voorwaardelijke reconventie

gemachtigde mr. M.J. Goedhart

Partijen worden hierna genoemd partij [eisers] en [gedaagde 2] .

1 De procedure
1.1

Bij tussenvonnis d.d. 30 mei 2018 is een comparitie van partijen bepaald na conclusie van antwoord in conventie en (voorwaardelijke) conclusie van eis in reconventie aan de zijde van [gedaagde 2] .

1.2

Nadat partijen opgave hadden gedaan van hun verhinderdata is de comparitie bepaald op de zitting van 12 september 2018 van de kantonrechter. Beide partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn voor de kantonrechter verschenen. Zij hebben de nodige inlichtingen verstrekt. Er kon geen schikking worden getroffen. Verwezen wordt naar de aantekeningen die de griffier van de comparitie heeft gemaakt.

1.3

In overleg met partijen heeft de kantonrechter op de zitting van 12 september 2018 de aan [gedaagde 2] gegeven bewijsopdracht geformuleerd. Blijkens deze bewijsopdracht dient [gedaagde 2] te bewijzen door alle middelen rechtens, in het bijzonder door het doen horen van getuigen “dat [gedaagde 2] met [eisers] sr. als vertegenwoordiger van partij [eisers] is overeengekomen dat de door [gedaagde 2] met partij [eisers] gesloten huurovereenkomst met betrekking tot “ [bedrijf X] ” eindigt ingeval [gedaagde 2] het hotel te [woonplaats 3] zal gaan huren en dat [eisers] sr. bevoegd was om namens partij [eisers] deze beëindigingsovereenkomst te sluiten, althans dat [gedaagde 2] op basis van aan partij [eisers] toe te rekenen feiten en omstandigheden ervan uit mocht gaan dat [eisers] sr. als vertegenwoordiger van partij [eisers] bevoegd was de beëindigingsovereenkomst met [gedaagde 2] te sluiten”.

1.4

Op de zitting van 6 november 2018 zijn zeven getuigen gehoord aan de zijde van [gedaagde 2] . Het proces-verbaal, waarin deze verklaringen zijn opgenomen, maakt deel uit van het procesdossier.

1.5

Op de zitting van 29 november 2018 zijn er twee getuigen gehoord in de contra-enquête aan de zijde van partij [eisers] . Het proces-verbaal waarin de verklaringen van [eisers] sr. en I.H. [eisers] zijn opgenomen maakt eveneens deel uit van het procesdossier.

1.6

Nadat het getuigenverhoor aan de zijde van beide partijen was gesloten, is de zaak naar de rol verwezen voor conclusie na enquête en contra-enquête aan de zijde van [gedaagde 2] . [gedaagde 2] heeft deze conclusie genomen, waarbij hij een groot aantal producties in het geding heeft gebracht.

1.7

Partij [eisers] heeft een antwoordconclusie genomen, waarbij eveneens producties in het geding zijn gebracht.

1.8

[gedaagde 2] heeft tot slot nog een akte genomen, waarbij hij zich heeft uitgelaten naar aanleiding van de door partij [eisers] overgelegde producties.

1.9

De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2 Het geschil en de beoordeling daarvan
2.1

Partij [eisers] vordert op basis van de in de dagvaarding geformuleerde grondslag dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar verklaard bij voorraad,

a. voor recht verklaart dat de tussen partijen geldende huurovereenkomst met betrekking tot [bedrijf X] aan de [adres] te [woonplaats 2] doorloopt tot en met 31 oktober 2022;

b. [gedaagde 2] veroordeelt tot betaling van de contractuele boete ad € 250,00 per dag met ingang van 15 februari 2018 tot aan de dag dat [gedaagde 2] het gehuurde conform de bestemming als horecaruimte weer gaat gebruiken;

c. [gedaagde 2] veroordeelt tot betaling van de huurprijs ad € 2.250,00 per maand voor de periode vanaf november 2018 te vermeerderen met primair de contractuele rente ad 1% per maand, met een minimum van € 300,00 per maand, subsidiair de wettelijke handelsrente over dit bedrag per februari 2018, vanaf telkens de eerste dag voor iedere periode tot aan de dag der algehele voldoening;

d. [gedaagde 2] veroordeelt om binnen zeven dagen na de datum van het in dezen te wijzen vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser(es) te betalen de proceskosten ex artikel 237 ev Rv, alsmede de nakosten voor een bedrag van

€ 100,00, en een en ander – voor het geval voldoening binnen de bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot aan de dag der algehele finale kwijting, althans een zodanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren.

2.2

[gedaagde 2] betwist de vorderingen van partij [eisers] gemotiveerd en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van partij [eisers] , althans dat afwijzing van de vorderingen van partij [eisers] , met veroordeling van partij [eisers] tot betaling van de proceskosten in conventie, te vermeerderen met de wettelijke rente indien partij [eisers] de proceskosten niet binnen acht dagen na de datum van dit vonnis heeft betaald.

[gedaagde 2] heeft tevens een voorwaardelijke tegenvordering ingesteld. Verwezen wordt naar de (voorwaardelijke) eis in reconventie. Gevorderd wordt “te verklaren voor recht dat de tussen partijen op 1 november 2012 gesloten huurovereenkomst met ingang van 1 november 2017 is geëindigd, althans met ingang van een datum door de kantonrechter in goede justitie te bepalen en dat vanaf deze datum voor [gedaagde 2] geen verplichtingen meer bestaan jegens [eisers] c.s. uit deze huurovereenkomst, met veroordeling van partij [eisers] tot betaling van de proceskosten in reconventie.

2.3

Partij [eisers] heeft de voorwaardelijke reconventionele vordering van [gedaagde 2] betwist en concludeert tot afwijzing daarvan met veroordeling van [gedaagde 2] tot betaling van de proceskosten in reconventie.

2.4

Tussen partijen staat vast dat [gedaagde 2] met ingang van 1 november 2012 van partij [eisers] de bedrijfsruimte in de betekenis van artikel 7:290 BW aan de [adres] te [woonplaats 2] – door partijen “ [bedrijf X] ” genoemd – heeft gehuurd. In het gehuurde was de voormalige brandweerkazerne gevestigd die verbouwd is tot horecaruimte.

De huurovereenkomst (in afschrift aan de dagvaarding gehecht) werd aangegaan voor 5 jaren ingaande 1 november 2012 en lopende tot en met 31 oktober 2017.

Artikel 3.1 tot en met 3.5 van de huurovereenkomst luidt als volgt:

“Duur, verlenging en opzegging

3.1

Deze huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van vijf jaar, ingaande op 1 november 2012 (hierna “ingangsdatum”) en lopende tot en met 31 oktober 2017.

3.2

Deze huurovereenkomst wordt, na ommekomst van de in 3.1 genoemde periode, behoudens beëindiging van deze huurovereenkomst door opzegging door [ uitsluitend huurder /huurder of verhuurder*] in overeenstemming met 3.4 en 3.5 voortgezet voor een aansluitende periode van vijf jaar.

3.3

Na ommekomst van de in 3.2 genoemde periode wordt deze huurovereenkomst, behoudens beëindiging van deze huurovereenkomst door opzegging door huurder of verhuurder in overeenstemming met 3.4 en 3.5 voortgezet voor [aansluitende periode[n*] van telkens één jaar*].

3.4

Beëindiging van deze huurovereenkomst door opzegging vindt plaats door huurder aan verhuurder of door verhuurder aan huurder tegen het einde van de lopende huurperiode of, ingeval van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd, tegen ieder tijdstip, een en ander met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste één jaar. Verhuurder neemt daarbij de wettelijke opzeggingsgronden in acht.

3.5

Opzegging van deze huurovereenkomst dient te geschieden bij deurwaardersexploot of per aangetekend schrijven.”

2.5

Tussen partijen staat ook vast dat [gedaagde 2] van de familie [eisers] het hotel te [woonplaats 3] heeft gehuurd. Deze huurovereenkomst is getekend op 15 september 2016. [gedaagde 2] heeft het hotel eind oktober 2017 in gebruik genomen na oplevering van een groot deel van de werkzaamheden (randnummer 59 conclusie van antwoord).

2.6

Partij [eisers] baseert haar vorderingen in conventie op de stelling dat de met [gedaagde 2] gesloten huurovereenkomst met betrekking tot [bedrijf X] bij gebreke van een opzegging conform artikel 3.4 van de huurovereenkomst is verlengd tot 31 oktober 2022. Het is op basis van deze stelling dat zij de gevorderde verklaring voor recht baseert, alsmede ook haar vordering strekkende tot veroordeling van [gedaagde 2] tot betaling van de huur vanaf november 2018 vermeerderd met contractuele boete en rente.

2.7

[gedaagde 2] betwist de vorderingen in conventie gemotiveerd. Grondslag van zijn verweer is dat hij aanvoert met [eisers] sr. te zijn overeengekomen dat, wanneer hij het hotel te [woonplaats 3] zal gaan huren en het hotel in gebruik zal nemen, de huurovereenkomst met betrekking tot [bedrijf X] eindigt. [gedaagde 2] heeft voorts gesteld dat [eisers] sr. bevoegd was om namens partij [eisers] deze beëindigingsovereenkomst te sluiten, althans dat hij ervan uit mocht gaan dat [eisers] sr. bevoegd was deze beëindigingsafspraak namens zijn beide zoons te maken. In dat kader beroept [gedaagde 2] zich op gerechtvaardigde schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid van [eisers] sr. op grond van voor risico van de beide zoons komende omstandigheden.

Als verweer is ook aangevoerd dat partij [eisers] zich schuldig maakt aan misbruik van recht wanneer zij zich erop beroept dat [gedaagde 2] de huurovereenkomst niet heeft opgezegd conform artikel 3.4 en 3.5 van de huurovereenkomst. Volgens [gedaagde...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT