Uitspraak Nº 7130149. Rechtbank Rotterdam, 2018-12-06

ECLIECLI:NL:RBROT:2018:10039
Docket Number7130149
Date06 Diciembre 2018

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7130149 \ CV EXPL 18-33355

uitspraak: 6 december 2018

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in de zaak van

[naam eiseres]

: Schiedam,

eiseres,

gemachtigde: GGN Mastering Credit N.V. te Rotterdam,

tegen

[naam gdaagde] ,

woonplaats: thans zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland, echter blijkens verificatie in de Basisregistratie Personen (BRP) briefadres hebbende

te ’s-Gravenhage,

gedaagde,

die niet heeft gereageerd.

1 Het verloop van de procedure
1.1.

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:

  • -

    het exploot van dagvaarding van 3 mei 2018 met producties;

  • -

    het tussenvonnis van 28 september 2018;

  • -

    de akte ter voldoening aan het tussenvonnis d.d. 28 september 2018.

1.2.

De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2 Het geschil
2.1.

Eiseres heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen aan eiseres te betalen € 265,50 vermeerderd met wettelijke rente over € 215,50 vanaf de dag van de dagvaarding en gedaagde te veroordelen in de proceskosten.

Aan de vordering is - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.

2.1.1.

Tussen eiseres en gedaagde bestaat een zorgverzekeringsovereenkomst met betrekking tot de verplichte verzekering (het basispakket) en/of een aanvullende verzekering.

2.1.2.

Gedaagde heeft de premie die in rekening is gebracht bij de facturen van 1 december 2017 en 1 januari 2018 van in totaal € 215,50 niet voldaan.

2.1.3.

Eiseres heeft buitengerechtelijke incassokosten moeten maken van € 48,40. De verschuldigde rente bedraagt tot en met de dag van de dagvaarding € 1,60.

2.2.

Gedaagde is niet in het geding verschenen.

3 De beoordeling
3.1.

Aan de orde is de vraag of de dagvaarding aan gedaagde is betekend volgens de vereisten zoals neergelegd in de artikelen van de zesde afdeling, titel 1 van boek 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

3.2.

Volgens de dagvaarding heeft gedaagde geen bekende woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland. Uit de Basisregistratie Personen (BRP) is gebleken dat gedaagde een bekend briefadres in Den Haag heeft. De dagvaarding is vervolgens openbaar betekend aan de Officier van justitie bij de rechtbank te Rotterdam en een uittreksel van dit exploot is op 9 mei 2018 aangekondigd in de Staatscourant. Een afschrift van dit exploot is verzonden naar het door gedaagde opgegeven briefadres.

3.3.

Het is de kantonrechter gebleken dat ten aanzien van de vraag of dit een geldige wijze van betekenen is en of aldus verstek verleend kan worden, verdeeldheid bestaat bij de feitelijke instanties en tevens dat dit vraagpunt in meerdere geschillen aan de orde is of kan zijn, zodat zij hierover ambtshalve een rechtsvraag aan de Hoge Raad wenst te stellen.

Bij tussenvonnis van 28 september 2018 is de eisende partij in de gelegenheid gesteld zich over dit voornemen en over de inhoud van de te stellen vraag uit te laten.

3.4.

Eiseres heeft bij akte van 17 oktober 2018 laten weten het stellen van een prejudiciële vraag op het punt van de status van een briefadres en de wijze van betekenen van exploten toe te juichen nu daarover de nodige verdeeldheid in rechtsopvattingen heerst. Daarbij is het volgende naar voren gebracht.

3.4.1.

Een briefadres kan niet worden gelijkgesteld met een bekende woon- of verblijfplaats waar een betekening plaats moet vinden zoals bedoeld in artikel 46 en 47 Rv, zodat de betekening dient plaats te vinden op de voet van artikel 54 Rv, dat wil zeggen aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie gevolgd door publicatie van een uittreksel van het exploot in de Staatscourant. Hiermee wordt voldaan aan de formele vereisten die de wet stelt waarbij aansluiting moet worden gezocht. De wetgever heeft een briefadres niet willen bestempelen als ‘bekende woon- of verblijfplaats’, zodat een briefadres hieraan ook niet kan worden gelijkgesteld. Evenmin biedt de parlementaire geschiedenis aanknopingspunten voor de stelling dat het de bedoeling was om met een briefadres aan te sluiten bij het begrip ‘gekozen woonplaats’ in artikel 1:15 BW.

3.4.2.

Ook artikel 588 van het Wetboek van Strafvordering biedt geen rechtvaardiging voor betekening op een briefadres. In dit artikel wordt expliciet voorgeschreven dat de uitreiking van gerechtelijke mededelingen dient plaats te vinden aan het adres waarop de betrokkene in het BRP staat ingeschreven indien uitreiking in persoon niet mogelijk is. Een dergelijk voorschrift bestaat niet in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

3.4.3.

Met een openbare betekening én het verzenden van een afschrift van het exploot aan het briefadres heeft...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT