Uitspraak Nº 7882295 UV EXPL 19-153 HMvd/40201. Rechtbank Midden-Nederland, 2019-09-18

ECLIECLI:NL:RBMNE:2019:4360
Docket Number7882295 UV EXPL 19-153 HMvd/40201
Date18 Septiembre 2019
CourtRechtbank Midden-Nederland (Neederland)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

kantonrechter

locatie Utrecht

zaaknummer: 7882295 UV EXPL 19-153 HMvd/40201

Kort geding vonnis van 18 september 2019

inzake

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

verder ook te noemen [eiser] ,

eisende partij,

gemachtigde: S.R. von Kriegenberg-Lejuez (FNV),

tegen:

de besloten vennootschap

[gedaagde] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verder ook te noemen [gedaagde] ,

gedaagde partij,

gemachtigde: mr. J.P.R.C. de Jonge.

1 De procedure
1.1.

[eiser] heeft op 26 juli 2019 aan [gedaagde] een dagvaarding in kort geding met veertien bijlagen laten betekenen. Hij vordert dat de kantonrechter een voorlopige voorziening zal treffen in het geschil tussen partijen over de betaling van de transitievergoeding.

1.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2019. Beide partijen zijn aanwezig geweest. [eiser] was in persoon aanwezig en is bijgestaan door de gemachtigde. [gedaagde] was vertegenwoordigd door mevrouw [A] . Ook zij is bijgestaan door de gemachtigde. Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht. De gemachtigde van [gedaagde] heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota. Tijdens de zitting heeft hij op verzoek van de kantonrechter ook nog een aanvullende productie overhandigd. Dat is het concept voor de vaststellingsovereenkomst van 7 september 2016. Aan het slot van de zitting heeft de kantonrechter vonnis bepaald. De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen met partijen is besproken.

1.3.

Op 28 augustus 2019 heeft de gemachtigde van [eiser] nog een akte met een kopie van een loonstrook van november 2008 toegezonden. De gemachtigde van [gedaagde] heeft schriftelijk bezwaar gemaakt. De kantonrechter is het eens met dat bezwaar. De nieuwe stukken zijn niet meer bij de beoordeling betrokken omdat de behandeling al gesloten was.

2 De feiten
2.1.

[eiser] , geboren op [1953] , heeft sinds [1973] op basis van een arbeidsovereenkomst in het beroepsgoederenvervoer gewerkt. Vanwege een overgang van onderneming is hij per 15 februari 2013 als chauffeur in dienst gekomen van [gedaagde] . Het laatst verdiende salaris bedraagt € 2.420,01 bruto per maand exclusief toeslagen en vakantiebijslag. De Cao Beroepsgoederenvervoer is van toepassing.

2.2.

[gedaagde] is een familiebedrijf. Zij heeft zes werknemers in dienst. De vennootschap is onderdeel van een groter bedrijf.

2.3.

[eiser] is sinds 4 september 2014 arbeidsongeschikt vanwege een versleten rug en knieën (artrose). Hij ontvangt vanaf 1 september 2016 een WGA-uitkering van het UWV. De uitkering is gebaseerd op 100% arbeidsongeschiktheid en is tot 31 juli 2019 loongerelateerd. [eiser] ontvangt een aanvulling op zijn uitkering van het verplichte bedrijfstakpensioenfonds.

2.4.

[gedaagde] heeft op 7 september 2016 een concept voor een vaststellingsovereenkomst (vso) voorgelegd aan [eiser] . In dat concept staat onder meer het volgende:

“IN AANMERKING NEMENDE:

  • -

    dat de werknemer sedert [2001] in dienst is bij werkgever en aldaar laatstelijk werkzaam is geweest in de functie van Chauffeur, één en ander op basis van en dienstverband voor onbepaalde tijd;

  • -

    dat het huidige basissalaris van de Werknemer een bedrag ad € 2.420,01 bruto per maand beloopt, exclusief overige emolumenten zoals de gemiddelde overwerktoeslag ad € 397,83 bruto en exclusief 8% vakantiebijslag;

  • -

    dat de Werkgever de Werknemer te kennen heeft gegeven de arbeidsovereenkomst te willen beëindigen, omdat de werknemer twee jaar arbeidsongeschikt is. Het is de Werkgever in die periode niet gelukt om de Werknemer te re-integreren in zijn eigen functie of in ander passend werk in de onderneming van de Werkgever en herstel van de Werknemer is niet in zicht. Per 06-09-2016 is aan de Werknemer door het UWV een WGA-uitkering toegekend;

  • -

    (…)

  • -

    Dat gelet op het vorenstaande partijen hebben besloten de arbeidsovereenkomst, op initiatief van de Werkgever, met wederzijds goedvinden te beëindigen, waartoe zij op 06-09-2016 overeenstemming hebben bereikt en daarbij de navolgende afspraken hebben gemaakt

  • -

    (…).

KOMEN OVEREEN ALS VOLGT:

1. Beëindiging met wederzijds goedvinden

De arbeidsovereenkomst tussen partijen eindigt met wederzijds goedvinden met ingang van 04-09-2016, welke datum hierna zal worden aangeduid als ‘de einddatum’.

(…)

Beëindigingsvergoeding

a. Aan de Werknemer komt bij een beëindiging van zijn dienstverband – in plaats van de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW en een eventuele billijke vergoeding – toe ten belope van € 18.371,- bruto (…).”

2.5.

[eiser] heeft mondeling bezwaar gemaakt tegen de datum van indiensttreding in de vso van [2001] . Hij heeft gesteld dat deze datum [1973] moest zijn.

2.6.

Met een brief van 9 september 2016 heeft [gedaagde] het volgende aan [eiser] bericht:

“Naar aanleiding van ons gesprek op 08-09-2016 wil ik bij deze bevestigen, zoals gezamenlijk overeengekomen, dat de informatie in de vaststellingsovereenkomst onjuist is en dat daardoor deze overeenkomst niet meer van kracht is. Momenteel wordt er gewerkt om tot een nieuwe afspraak te komen.”

2.7.

Op 13 september 2016 heeft [eiser] geïnformeerd of er al een nieuwe vso beschikbaar was. Hij heeft toen te horen gekregen dat [B] de zaak zou gaan behandelen. Daarna is geen nieuwe vso meer aangeboden. [eiser] is blijven wachten op een nieuw aanbod. Hij heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij op advies van zijn gemachtigde de ontwikkelingen in wetgeving en jurisprudentie heeft afgewacht.

2.8.

Met een brief van 7 mei 2019 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] gevraagd het einde van het dienstverband te regelen per 1 juni 2019. In die brief is de aanspraak op de transitievergoeding beperkt tot het bedrag dat op 1 september 2016 verschuldigd zou zijn geweest. Ook is aangekondigd dat zo nodig een beslissing aan de rechter zal worden gevraagd.

2.9.

Op 27 mei 2019 heeft de gemachtigde van [gedaagde] laten weten dat zijn cliënt niet wil meewerken en de beslissing aan de kantonrechter wil overlaten.

2.10.

Op [2019] zal [eiser] de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken. [gedaagde] kan de arbeidsovereenkomst om die reden opzeggen. Op grond van artikel 7:673 lid 7 sub b BW is dan geen transitievergoeding verschuldigd.

3 Het geschil
3.1.

[eiser] vindt dat [gedaagde] het einde van het dienstverband vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid alsnog moet regelen en aan hem de transitievergoeding moet betalen. Hij wil een bedrag van € 76.000 ontvangen. Dat is het bedrag dat het UWV volgens [eiser] aan [gedaagde] zal compenseren. [eiser] heeft geen bezwaar tegen betaling in termijnen.

3.2.

Hiervan uitgaande vordert [eiser] primair om [gedaagde] , bij wijze van voorlopige voorziening en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bevelen om de arbeidsovereenkomst binnen drie werkdagen na betekening van het vonnis zonder inachtneming van een opzegtermijn op te zeggen met instemming van [eiser] (op grond van artikel 7:671 lid 1 BW) onder toekenning van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT