Uitspraak Nº ak_19_1551. Rechtbank Overijssel, 2020-04-24

ECLIECLI:NL:RBOVE:2020:1602
Date24 Abril 2020
Docket Numberak_19_1551
CourtRechtbank Overijssel (Neederland)
RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 19/1551

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser] en [eiseres] , te [woonplaats] , eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten, verweerder

gemachtigde: C. van Bart.

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluit van 2 juli 2018 heeft verweerder het door eisers ingediende bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van deze rechtbank van 31 januari 2019 (zaaknummer AWB 18/1483) is het door eisers ingestelde beroep gegrond verklaard en is het besluit op bezwaar van 2 juli 2018 vernietigd. Verweerder is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank.

Bij besluit van 8 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers opnieuw ongegrond verklaard.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2020. Eisers zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten

1.1

Eisers zijn eigenaar van de woning aan de [adres 1] te Holten. Zij hebben deze woning in mei 2007 in eigendom verkregen.

1.2

De woning van eisers is gelegen op een perceel waarop eveneens een paardenhouderij met bijbehorende bedrijfswoning ( [adres 2] is gelegen (hierna: het perceel). Op het perceel werd voorheen door de familie [naam 1] een agrarisch bedrijf geëxploiteerd. Bij dit agrarisch bedrijf behoorden twee bedrijfswoningen: de woningen aan de [adres 1] en [adres 2] . De (bouw)vergunning voor het oprichten van de tweede bedrijfswoning (zijnde de woning aan de [adres 1] ) is op 16 juli 1971 verleend. In juni 1991 is deze tweede bedrijfs-woning voor het eerst betrokken door een derde die geen binding had met het op het perceel aanwezige agrarische bedrijf.

1.3

Eisers hebben de woning aan de [adres 1] gekocht en zijn deze in mei 2007 gaan bewonen. De familie [naam 2] heeft in januari 2009 het perceel gekocht en exploiteert daar onder de naam v.o.f. [naam 3] een paardenhouderij. De familie [naam 2] bewoont de eerste bedrijfswoning (aan de [adres 2] .

1.4

Bij besluit van 19 december 2017 heeft verweerder het verzoek van eisers om handhavend op te treden tegen hinder in de vorm van geur, stof en geluid, veroorzaakt door de inrichting van v.o.f. [naam 3] op het perceel [adres 2] te Holten afgewezen.

Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 21 juni 2018 ongegrond verklaard. Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 31 januari 2019 (zaaknummer 18/1484) het door eisers ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is op 13 november 2019 in hoger beroep door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling; zaaknummer 201902065/1/A1) bevestigd. In de kern is daarbij overwogen dat de woning van eisers aan de [adres 1] een plattelandswoning bij de landbouwinrichting op het perceel [adres 2] is. Dit betekent dat aan de woning dezelfde bescherming toekomt als aan een agrarische bedrijfswoning.

Wettelijk kader

2. Artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) bepaalt dat burgemeester en wethouders op aanvraag een tegemoetkoming toekennen aan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

Het tweede lid van dit artikel, onder a, bepaalt dat een bepaling van een bestemmingsplan, beheersverordening of inpassingsplan, niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.3, artikel 3.6, eerste lid, of artikel 3.38, derde of vierde lid, een oorzaak als bedoeld in het eerste lid is.

Besluitvorming

3.1

Bij aanvraag, door verweerder ontvangen op 28 december 2017, hebben eisers verweerder verzocht hen een tegemoetkoming in schade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT