Uitspraak Nº AMS 16/6833. Rechtbank Amsterdam, 2017-08-01

ECLIECLI:NL:RBAMS:2017:5516
Date01 Agosto 2017
Docket NumberAMS 16/6833
CourtRechtbank Amsterdam (Neederland)

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 16/6833

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 augustus 2017 in de zaak tussen

de besloten vennootschap [naam 1] B.V., te Amsterdam, (hierna: exploitant)

[naam 2]

[naam 3]

[naam 4]

[naam 5]

(hierna: sekswerkers)

(gemachtigde: mr. M. Kashyap),

en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Boermans).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de exploitant een exploitatievergunning verleend, geldig tot 1 september 2017.

Bij besluit van 20 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de exploitant en de sekswerkers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

De exploitant en de sekswerkers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2017, 20 april 2017 en op

9 mei 2017. Namens de exploitant is verschenen [naam 1] , bijgestaan door haar gemachtigde en mr. [naam 6] . Tevens zijn verschenen [naam 7] en [naam 8] . Namens de sekswerkers is verschenen [naam 2] . Ook is verschenen M. Chendler, als tolk in de Roemeense taal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. [naam 9] , [naam 10] , drs. [naam 11] , mr. [naam 12] en [naam 13] .

Overwegingen

Wat vooraf ging

1. In 2000 is het algemeen bordeelverbod opgeheven met onder andere de doelstelling om door middel van beheersing en regulering misstanden in de prostitutiebranche beter te kunnen bestrijden. Uit de Memorie van Toelichting bij de opheffing van het algemeen bordeelverbod1 volgt dat opheffing van het algemeen bordeelverbod de weg vrij maakt voor gemeenten om een effectief beleid inzake alle vormen van (exploitatie van) prostitutie te voeren. Bij het afschaffen van het bordeelverbod is daarom in de Gemeentewet tijdelijk artikel 151a opgenomen. In dit artikel is de bevoegdheid aan de gemeenteraad toegekend om regels te stellen voor bedrijfsmatige prostitutie op basis van een vergunningstelsel. Dit artikel zal komen te vervallen zodra de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (hierna: Wrp) wordt aangenomen. Dit wetsvoorstel is ingediend omdat uit evaluatie van de opheffing van het algemeen bordeelverbod is gebleken dat weliswaar ten aanzien van een aantal zaken in de prostitutiebranche vooruitgang is geboekt, maar dat er niettemin nog een aantal duidelijke problemen is. De regering wil met dit wetsvoorstel de oorzaken van het voortbestaan van misstanden in de prostitutiebranche aanpakken door het invoeren van een verplicht en uniform vergunningstelsel voor het uitoefenen van alle vormen van prostitutie.

2. Door de opheffing van het algemeen bordeelverbod werd prostitutie een legale branche. In Amsterdam is met deze legalisatie een vergunningstelsel in het leven geroepen voor onder andere raambordelen.

3. In december 2012 heeft de gemeenteraad een Nota van Uitgangspunten 2012-2017 voor het programma Prostitutie Amsterdam (hierna: de Nota van Uitgangspunten 2012-2017) aangenomen. Uit deze Nota van Uitgangspunten 2012-2017 komt naar voren dat nog steeds misstanden voorkomen in de prostitutiebranche. Doel ervan is het aanpakken van misstanden, het normaliseren van de branche en het versterken van de positie van prostituees. In de Nota van Uitgangspunten 2012-2017 wordt gesproken over drie soorten misstanden:

1. Gedwongen en minderjarige prostitutie, 2. Overtredingen van de vergunningsvoorschriften en 3. Overige onacceptabele situaties (arbeidsomstandigheden prostituees).

4. Op 26 februari 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders de nieuwe bepalingen van de Algemene plaatselijke verordening (hierna: APV) voor prostitutiebedrijven vrijgegeven voor inspraak. Deze regelgeving is het gevolg van de Nota van Uitgangspunten 2012-2017. Ook twee notities, te weten de notitie zelfredzaamheid en de notitie voldoende toezicht in raamprostitutiebedrijven, werden vrijgegeven voor inspraak. De inspraakprocedure duurde tot 10 april 2013.

5. In de nota van beantwoording van mei 2013 zijn alle inspraakreacties op de nieuwe APV-bepalingen en de onderliggende notities behandeld.

6. Op 4 juli 2013 heeft de gemeenteraad van Amsterdam ingestemd met de nieuwe APV-bepalingen voor prostitutie- en escortbedrijven. Op 22 juli 2013 zijn deze regels van kracht geworden.

7. Bij brief van 26 juli 2013 zijn de exploitanten geïnformeerd dat zij een nieuwe exploitatievergunning dienden aan te vragen. Indien zij dit zouden doen voor 17 januari 2014, zou de huidige vergunning geldig blijven tot er op de aanvraag is beslist. Verder is daarbij aangegeven dat bij de vergunningaanvraag een bedrijfsplan moet worden ingeleverd dat voldoet aan de eisen van de APV.

8. Op 30 december 2013 heeft de exploitant een exploitatievergunning aangevraagd voor een raamprostitutiebedrijf. Op 27 augustus 2014 is aan de exploitant een exploitatievergunning verleend voor de duur van één jaar. Deze vergunning vervalt indien binnen een jaar na afgifte van de vergunning geen bedrijfsplan is overgelegd dat voldoet aan de bij of krachtens de APV gestelde eisen. Zodra het bedrijfsplan is goedgekeurd, een geschiktheidsverklaring is afgegeven en ook overigens wordt voldaan aan de voorwaarden zal deze exploitatievergunning met twee jaar worden verlengd.

9. Bij het primaire besluit heeft verweerder de tijdelijke exploitatievergunning van de exploitant per 1 juni 2015 omgezet in een definitieve vergunning, met een geldigheid tot 1 september 2017, waarbij verweerder heeft aangegeven dat het bedrijfsplan onderdeel uitmaakt van de vergunning.

10. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van de exploitant en de sekswerkers ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit is gemotiveerd betwist.

Beoordeling door de rechtbank

11. Bij de beoordeling van het geschil gaat de rechtbank uit van het juridisch kader zoals is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

Het geschil


Ontvankelijkheid sekswerkers

12. De sekswerkers komen met hun beroep op tegen het bestreden besluit, in dit geval de vergunning van de exploitant. De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de sekswerkers, naast de exploitant, op grond van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt.

De toepasselijke regelgeving

13. Op grond van artikel 8:1, eerste lid, artikel 7:1, eerste lid en artikel 1:2, eerste lid van de Awb in onderling verband gelezen, kan uitsluitend degene wiens belang rechtstreeks is betrokken bij de exploitatievergunning, daartegen bezwaar maken bij de burgemeester en daarna beroep instellen bij de rechtbank.

Standpunten van partijen

14. De sekswerkers hebben aangevoerd dat zij een voldoende eigen belang hebben bij deze procedure, omdat er een reële mogelijkheid bestaat dat zij door het bestreden besluit en de aan de raamexploitant opgelegde vergunningvoorwaarden onder meer worden getroffen in een aan artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) dan wel artikel 10 van de Grondwet ontleend fundamenteel recht, te weten het recht op eerbiediging van privéleven dan wel respect voor eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

Beoordeling rechtbank

15. De sekswerkers zijn huurders van kamers van het raamprostitutiebedrijf van de exploitant en hebben als zodanig een contractuele relatie met de exploitant. De rechtbank overweegt dat het belang van een huurder voortvloeit uit zijn contractuele relatie met de verhuurder. Dit contractuele belang is, gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling)2, aan te merken als een afgeleid belang dat niet rechtstreeks bij het besluit betrokken is.

16. Gelet op de aan de verleende exploitatievergunning verbonden vergunningvoorwaarden, waaruit volgt dat de raamexploitant onder andere intake- en vervolggesprekken met de sekswerker dient te voeren en dat sprake is van verwerking van bijzondere persoonsgegevens, is de rechtbank van oordeel dat er feitelijk een reële mogelijkheid bestaat dat de sekswerkers in hun aan het fundamenteel recht van de artikelen

8 EVRM en 10 Grondwet ontleend belang zullen worden geschaad, ter bescherming waarvan toegang tot de bestuursrechter hen niet zou mogen worden onthouden. Hierin is een voldoende eigen belang gelegen om te kunnen worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb3. De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat, naast de exploitant, ook de sekswerkers kunnen worden ontvangen in hun beroep.

Ten aanzien van het ontstaan van een gezagsverhouding en strijd met artikel 151a van de Gemeentewet

Standpunten van partijen

17. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, het verweerschrift en op de zitting op het standpunt gesteld dat de vergunningvoorwaarden niet verder gaan dan op grond van artikel 151a van de Gemeentewet mogelijk is. Dit zou alleen het geval zijn als door de vergunningvoorwaarden de rechtsverhouding tussen de exploitant en de sekswerker zou worden ingevuld. Daarvan is geen sprake. De voorschriften noch het beleid leiden er toe dat de sekswerkers en de exploitant niet langer vrij zijn in het bepalen van hun rechtsrelatie. De voorschriften dragen bij aan de bescherming van openbare belangen waar de lokale wetgever wel degelijk een taak heeft, namelijk het beschermen van de gezondheid en het voorkomen van mensenhandel.

18. De exploitant en de sekswerkers hebben aangevoerd dat verweerder dwingend vergaande vergunningvoorwaarden oplegt die leiden tot een gezagsverhouding. Deze gezagsverhouding komt naar voren in...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT