Uitspraak Nº AMS 18-7671. Rechtbank Amsterdam, 2020-04-24

ECLIECLI:NL:RBAMS:2020:2400
Docket NumberAMS 18-7671
Date24 Abril 2020
CourtRechtbank Amsterdam (Neederland)
RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 18/7671

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen [eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. A. Barada),

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigden: mr. Y.H.M. Huisman en M.C. Duits).

Als belanghebbenden hebben aan het geding deelgenomen;

[belanghebbende 1] ;

[belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] ;

[belanghebbende 4] en [belanghebbende 5] ;

[belanghebbende 6] ;

[belanghebbende 7] en

[belanghebbende 8] , bezwaarmakers.

Procesverloop

Eisers hebben gevraagd om te gedogen dat zij voor hun woonboot de [woonboot 1] geen omgevingsvergunning hebben en ook gevraagd om een vergunning voor vervanging van de woonboot de [woonboot 2] door de woonboot de [woonboot 1] . Bij besluiten van 8 en 12 juni 2017
(de primaire besluiten) zijn deze aanvragen ingewilligd.

Het hiertegen ingediende bezwaar is bij besluit van 13 november 2018
(het bestreden besluit I) gegrond verklaard en het primaire besluit van 12 juni 2017 is daarbij herroepen.

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit I.

Bij besluit van 26 februari 2019 heeft verweerder het bestreden besluit I ingetrokken en vervangen (het bestreden besluit II).

Eisers en bezwaarmakers hebben daarna reacties ingediend, verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2020. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en vergezeld door L.J.J. Breedvelt (Breedvelt), scheepsbouwdeskundige. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Van de bezwaarmakers zijn verschenen [belanghebbende 1] , [belanghebbende 3] , [belanghebbende 4] , [belanghebbende 6] en [belanghebbende 7] , vergezeld door [directeur] , directeur van Aquatiel Consulting en Services B.V.

Overwegingen

Wat aan de beoordeling vooraf ging

1.1

Al bij besluit van 7 november 2014 heeft verweerder een aanvraag van eisers ingewilligd om hun woonboot de [woonboot 2] te mogen vervangen door de woonboot de [woonboot 1] . Er is toen een ontheffing op grond van de Verordening op het binnenwater 2010 (Vob-ontheffing) verleend en gedoogd dat eisers geen omgevingsvergunning voor de [woonboot 1] hadden. Hiertegen is bezwaar en daarna beroep ingesteld. In dat beroep heeft de rechtbank de beslissing op bezwaar vernietigd1. Verweerder heeft toen een nieuwe beslissing op het bezwaar genomen, waartegen opnieuw beroep is ingesteld. Lopende de procedure hebben eisers op 6 december 2016 een nieuwe, de onderhavige, aanvraag ingediend om de [woonboot 2] te mogen vervangen door de [woonboot 1] , ditmaal met een gewijzigd ontwerp (rechte kimmen in plaats van ronde kimmen).

1.2

Met de primaire besluiten is de onderhavige aanvraag ingewilligd en heeft verweerder een vervangingsvergunning op grond van de Vob verleend en wederom een gedoogbeschikking afgegeven. De gedoogbeschikking is geldig zolang er nog geen nationale regelgeving voor de bouwwerkcategorie woonboten is vastgesteld. De eerder per 7 november 2014 verleende gedoogbeschikking en Vob-ontheffing zijn in de primaire besluiten ingetrokken. Het beroep tegen die ingetrokken besluiten is vervolgens ook ingetrokken.

1.3

Tijdens de bezwaarfase is de Wet verduidelijking voorschriften woonboten (Wvvw) in werking getreden. Op grond daarvan heeft verweerder de verleende gedoogbeschikking als vervallen beschouwd en de aanvraag om een vervangingsvergunning gelijkgesteld aan een aanvraag om een omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.1, eerste lid, aanhef, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder heeft het bezwaar gegrond verklaard en het primaire besluit van 12 juni 2017, waarin de oude Vob-ontheffing was ingetrokken en een vervangingsvergunning was verleend, herroepen.

1.4

Met het bestreden besluit II heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en het primaire besluit van 12 juni 2017 opnieuw herroepen, maar ditmaal slechts deels, omdat de intrekking van de Vob-ontheffing van 7 november 2014 in stand werd gelaten. Verder heeft verweerder de aanvraag van eisers afgewezen, onder aanvulling van de motivering. Kort gezegd voldoet de aanvraag volgens verweerder niet aan de eisen van het bestemmingsplan, omdat de [woonboot 1] geen ‘woonschip’ is en omdat de ter plaatse toegestane constructiehoogte wordt overschreden. Verweerder is niet bereid om van het bestemmingsplan af te wijken.

1.5

Eisers kunnen zich niet vinden in de bestreden besluiten en hebben hun beroep doorgezet. De rechtbank zal de beroepsgronden hieronder behandelen.

Het wettelijke kader

2.1

De wettelijke bepalingen die de rechtbank heeft toegepast zijn als bijlage opgenomen en maken deel uit van deze uitspraak. Waar nodig wordt de regelgeving in de overwegingen aangehaald.

2.2

Partijen zijn het erover eens dat eisers ingevolge de uitspraak van 16 april 2014 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State2 (hierna: de Afdeling), voor de [woonboot 1] over een omgevingsvergunning moeten beschikken, omdat de [woonboot 1] een bouwwerk is in de zin van de Wabo. Verder is tijdens de bezwaarfase, naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wvvw, het verbod om zonder vergunning een woonboot te vervangen komen te vervallen uit de Vob. Een vervangingsvergunning is voor de [woonboot 1] dus niet langer nodig, maar een omgevingsvergunning wel. Voor zover eisers over een ligplaatsvergunning moeten beschikken, kan die niet worden verleend zolang eisers geen omgevingsvergunning hebben (artikel 2.3.1 van de Vob). De rechtbank zal de aanvraag van eisers daarom, met instemming van partijen, beschouwen als een aanvraag om een omgevingsvergunning en het bestreden besluit II als een weigering om die vergunning te verlenen.

Belanghebbende

3. Aanvankelijk is ook bezwaarmaker [bezwaarmaker] tot het geding toegelaten als belanghebbende. Bezwaarmakers hebben op de zitting desgevraagd gezegd dat zij is verhuisd naar een locatie om de hoek van de kade waar de [woonboot 1] ligt, zonder zicht op de [woonboot 1] . De rechtbank heeft geen aanleiding aan die informatie te twijfelen. Gelet hierop, beschouwt de rechtbank [bezwaarmaker] niet langer als belanghebbende.

Beoordeling van de gronden

4. Op grond van artikel 6:19 van de Awb is het beroep mede gericht tegen het bestreden besluit II. Nu het bestreden besluit I met het bestreden besluit II is ingetrokken, hebben eisers geen belang meer bij hun beroep voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit I. Het beroep zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.

De gevolgen van de besluitvorming uit 2014

5.1

Eisers betogen dat de in 2014 verleende Vob-ontheffing en gedoogbeschikking onherroepelijk zijn geworden. Voor zover de [woonboot 1] niet zou voldoen aan het begrip ‘woonschip’ en de maximaal toegestane bouwhoogte (door de hoogte van de stuurhut) zou worden overschreden, mag verweerder dat niet tegenwerpen. De [woonboot 1] is immers met die kenmerken, met name de stuurhut, in 2014 vergund. Verweerder heeft met het bestreden besluit de primaire...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT