Uitspraak Nº AWB - 15 _ 253. Rechtbank Midden-Nederland, 2015-07-07

ECLIECLI:NL:RBMNE:2015:5027
Date07 Julio 2015
Docket NumberAWB - 15 _ 253
CourtRechtbank Midden-Nederland (Neederland)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 15/253-T

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 7 juli 2015 in de zaak tussen [eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. B.J.M. de Leest),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. P.C. van der Voorn).

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend voor hulp bij het huishouden, over de periode 1 januari 2015 tot en met 23 maart 2015 voor een bedrag van maximaal € 180,- per vier weken op basis van 3 uur per week en over de periode 24 maart 2015 tot en met 22 oktober 2017 voor een bedrag van maximaal € 1.170,- per jaar op basis van 78 uur per jaar (gemiddeld 1,5 uur per week).

Bij besluit van 2 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2015. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

Eiser heeft een complexe psychische stoornis en mede als gevolg daarvan veel lichamelijke

klachten. Hij is slechthorend en heeft hierdoor last van spraakvermindering. Verder heeft eiser gedragsproblemen, waardoor hij snel vermoeid raakt.

Bij besluit van 27 oktober 2011 heeft verweerder een pgb aan eiser verstrekt van maximaal € 4.680,- per jaar op basis van 6 uur per week, over de periode 17 augustus 2011 tot en met 16 augustus 2012. Bij besluit van 28 februari 2013 heeft verweerder een pgb aan eiser verstrekt van maximaal € 180,-- per vier weken op basis van 3 uur hulp bij het huishouden toegekend, over de periode 17 januari 2013 tot en met 16 januari 2014. Bij besluit van 6 januari 2014 heeft verweerder met ingang van 17 januari 2014 hulp bij het huishouden aan eiser toegekend, voor 3 uur per week, met een geldigheid tot en met 31 december 2014. Op 4 november 2014 heeft verweerder telefonisch een intakegesprek gevoerd met de zus van eiser. Aanleiding voor dit gesprek was – kort gezegd – de veranderde regelgeving vanaf 1 januari 2015.

2. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat aan het primaire besluit een wettelijke grondslag ontbreekt, nu dit besluit is gebaseerd op een wettelijke bepaling die op dat moment nog niet gold, te weten artikel 2.1.1 van de Wmo 2015. De beslissing op bezwaar is echter genomen op een datum – 2 januari 2015 – waarop artikel 2.1.1 van de Wmo 2015 wel gold. Daarmee is het gebrek dat aan het primaire besluit kleefde, geheeld. Van strijd met het legaliteitsbeginsel is daarom geen sprake meer. De rechtbank stelt verder, gelet op het verhandelde ter zitting, vast dat eiser zijn beroepsgrond dat het overgangsrecht onjuist is toegepast en dat sprake is van inbreuk op zijn eigendom, als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), niet langer handhaaft. Deze beroepsgrond behoeft dan ook geen bespreking.

3 Niet in geschil is dat eiser vanwege zijn beperkingen de zware en lichte huishoudelijke taken en de (zware) wasverzorging niet zelf kan uitvoeren en dat hij daarom in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). In geschil is of verweerder heeft mogen bepalen dat hulp bij het huishouden aan eiser wordt toegekend op basis van 78 uur per jaar (gemiddeld 1,5 uur per week), over de periode 24 maart 2015 tot en met 22 oktober 2017.

4. Eiser voert aan dat het beleid van verweerder, zoals neergelegd in de Beleidsregels Wmo 2015 (de Beleidsregels), in strijd is met de Wmo 2015, nu de maatwerkmodules alleen van toepassing zijn wanneer een medische indicatie daartoe aanleiding geeft.

5. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond reeds niet kan slagen omdat deze grond zich uitsluitend richt tegen het beleid zelf. Op grond van artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan hiertegen echter geen beroep worden ingesteld. Verder overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat eiser een maatwerkmodule is onthouden vanwege het ontbreken van medische beperkingen.

6. Eiser voert vervolgens aan dat sprake is van strijd met de wet, nu de 78-uursnorm...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT