Uitspraak Nº AWB 15/2806. Rechtbank Den Haag, 2015-12-04

ECLIECLI:NL:RBDHA:2015:15986
Date04 Diciembre 2015
Docket NumberAWB 15/2806
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 15/2806

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 december 2015 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,

van Marokkaanse nationaliteit,

V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. M.L. van Leer),

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. N.A.P. Trommelen).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2014 heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken en is tegen eiser een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van 10 jaren ingevolge artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Eiser heeft hiertegen een bezwaarschrift ingediend.

Bij besluit van 15 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 11 februari 2015 beroep ingesteld. De gronden van beroep zijn op 13 maart 2015 ingediend.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen. Het onderzoek ter zitting is geschorst, waarna partijen is medegedeeld dat de zaak wordt doorverwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.

Verweerder heeft bij brief van 29 mei 2015 een nadere reactie ingezonden op een aantal ter zitting van 28 april 2015 aangevoerde gronden van beroep.

Bij brief van 12 juni 2015 heeft eiser zijn reactie ingezonden op het schrijven van verweerder van 29 mei 2015.

Het beroep is vervolgens behandeld op de zitting van de meervoudige kamer van

27 oktober 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Aan het bestreden besluit is onder meer het hierna volgende voorafgegaan.

1.1.

Eiser is op 21 mei 1978 Nederland binnengekomen in het kader van gezinshereniging. Op 10 januari 1980 is hij in het bezit gesteld van een blauwe kaart met de aantekening dat ‘eiser, minderjarig kind van de houder van een vergunning tot vestiging, het krachtens artikel 10, tweede lid, van de Vreemdelingenwet is toegestaan voor onbepaalde tijd in Nederland te verblijven.’

1.2.

Het op 18 december 1978 ingediende wetsvoorstel om de leeftijd waarop volgens (artikel 1:233) het Burgerlijk Wetboek (BW) de meerderjarigheid wordt bereikt te verlagen tot achttien jaar is in 1988 van kracht geworden.

1.3.

Op [datum] is eiser achttien jaar geworden. Eiser heeft op dat moment (nog) niet verzocht hem in het bezit te stellen van een zelfstandige titel.

1.4.

Bij brief van 16 november 1995 heeft T. Kiers, maatschappelijk werkster bij Rijksinrichting voor jongens ’t Nieuwe Lloyd, aan de Vreemdelingenpolitie het volgende bericht: ‘ [naam] werd op 22 mei 1995 opgenomen in ’t Nieuwe Lloyd in het kader van een BB-maatregel. Om zich te kunnen inschrijven bij het Arbeidsbureau en bij een project voor begeleid wonen heeft [naam] een geldige verblijfsvergunning nodig. Daarom verzoek ik u vriendelijk om de vergunning op zo kort mogelijke termijn te verlenen.’

1.5.

Op 20 november 1995 heeft de Korpschef de ontvangst van de aanvraag bevestigd. Vervolgens is een vreemdelingendocument afgegeven met een geldigheidsduur tot 20 november 1996.

1.6.

Met ingang van 1 april 2001 is de (telkens verlengde) verblijfsvergunning, op grond van artikel 115, eerste en vierde lid, Vw 2000 aangemerkt als een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw 2000.

1.7.

Eiser is als meerderjarige met de politie in aanraking blijven komen. Hij is tot steeds langere gevangenisstraffen veroordeeld na het plegen van (onder meer) geweldsdelicten, laatstelijk tot 3,5 jaar (17 maart 2003), 5 jaar (21 maart 2008) en 10 jaar (5 juni 2013).

1.8.

Bij brief van 27 februari 2014 is eiser bericht dat verweerder voornemens is zijn verblijfsvergunning in te trekken. Hierop is een zienswijze gekomen. Eiser is vervolgens uitgenodigd om op 23 april 2014 in de Penitentiaire Inrichting (P.I.) een nadere toelichting te geven op de zienswijze.

1.9.

Bij (primair) besluit van 25 juli 2014 is de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken en is aan eiser een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd. Bij de toepassing van artikel 22, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 en artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) zijn de opgelegde gevangenisstraffen (29 jaar, 5 maanden en 2 weken inclusief het voorwaardelijke deel) afgezet tegen de verblijfsduur vanaf 20 november 1995. Na een belangenafweging is een inreisverbod van tien jaar opgelegd.

1.10.

Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij aanvullend bezwaarschrift van 29 oktober 2014 is een aantal producties overgelegd. In productie 1 noemt een onderwijzer uit de P.I. eiser dyslectisch. In productie 4 concludeert een GZ-psycholoog op basis van een afgenomen test dat eiser licht tot matig verstandelijk beperkt is. Voorts is in de door eiser overgelegde rapportage vermeld dat zijn vader woonachtig is in Marokko.

1.11.

Bij besluit van 15 januari 2015 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

2. Op 13 maart 2015 zijn de gronden van beroep ingediend.

2.1.

Eiser stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat verweerder hem ten onrechte een verblijfsgat in de periode tussen 6 maart 1995 en 20 november 1995 heeft tegengeworpen, als gevolg waarvan eiser op 11 september 2010, de pleegdatum van het laatste delict, geen rechtmatig verblijf had van meer dan 20 jaar. Eisers meest verstrekkende stelling is dat uit de aan hem afgegeven blauwe kaart volgt dat hem was toegestaan voor onbepaalde tijd in Nederland te verblijven. Volgens eiser blijkt uit de vergunning, noch uit de tekst van artikel 10, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 1965 dat deze haar geldigheid verliest wanneer de houder meerderjarig wordt, althans blijft deze in ieder geval geldig tot het 21e levensjaar. Eiser stelt verder dat hij er niet van op de hoogte was dat zijn verblijfs-vergunning bij het bereiken van zijn meerderjarigheid niet meer geldig zou zijn. Eiser wijst er daarbij op dat hij tot zijn 18e verjaardag onder toezicht stond van Bureau Jeugdzorg en dat het op de weg van zijn gezinsvoogd had gelegen om te voorkomen dat eiser - die immers onder de verantwoordelijkheid van de overheid viel - zonder geldige verblijfsvergunning in Nederland zou verblijven. Voorts stelt eiser dat uit de beschikking waarbij hem de zelfstandige verblijfsvergunning is verleend op geen enkele wijze blijkt dat deze is toegekend met ingang van 20 november 1995 en er is geen bezwaarclausule in deze beschikking opgenomen. De ingangsdatum werd eiser pas duidelijk na ontvangst van het primaire besluit in de huidige procedure. Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT