Uitspraak Nº AWB - 16 _ 7636. Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2018-02-01

ECLIECLI:NL:RBZWB:2018:934
Docket NumberAWB - 16 _ 7636
Date01 Febrero 2018
CourtRechtbank Zeeland-West-Brabant (Neederland)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 16/7636

uitspraak van 1 februari 2018

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats X],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.

Belanghebbende heeft aangifte omzetbelasting gedaan over het tijdvak

oktober 2015 (aangiftenummer [aanslagnummer].B.01.5100). Zij heeft de volgens de aangifte verschuldigde omzetbelasting op 27 november 2015 voldaan.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 augustus 2016 het bezwaar van

belanghebbende afgewezen en geen omzetbelastingteruggaaf verleend.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 20 september 2016, ontvangen bij de

rechtbank op 22 september 2016, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334. Het beroep is nader gemotiveerd bij brief van 21 oktober 2016, door de rechtbank ontvangen op 25 oktober 2016.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Beide partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn

telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2017 te Breda. Van

het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de ter zitting verschenen personen zijn vermeld. Een afschrift van dit proces-verbaal wordt gelijktijdig met een afschrift van deze uitspraak aan partijen toegezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende exploiteert een attractiepark (hierna: het park). Op het terrein van belanghebbende bevindt zich een parkeerterrein voor auto’s en bussen (hierna: het parkeerterrein) en een fietsenstalling.

2.2.

Belanghebbende verleent in beginsel tegen een vergoeding (inclusief 6% omzetbelasting) toegang tot het park. Voor kinderen kleiner dan 90 centimeter en rolstoelgebruikers is de toegang tot het park gratis. Voor het parkeren van auto’s hanteert belanghebbende een vergoeding (inclusief 21% omzetbelasting). Het parkeren van bussen en het stallen van fietsen is gratis.

2.3.

Parkeerkaarten zijn te koop in combinatie met entreekaarten (onder meer) aan de entreekassa’s en op drukke dagen eveneens bij de parkeerautomaat op het parkeerterrein zelf.

2.4.

Het parkeren op het parkeerterrein is alleen toegestaan voor bezoekers van het park. Dit staat op de bebording aangegeven. Het is feitelijk wel mogelijk dat anderen dan bezoekers parkeren op het parkeerterrein. De openingstijden van het parkeerterrein zijn afgestemd op die van het park.

2.5.

Bij de berekening van de over het onderhavige tijdvak op aangifte voldane omzetbelasting is belanghebbende ervan uitgegaan dat zij ter zake van de exploitatie van het parkeerterrein een omzet exclusief omzetbelasting heeft behaald van € 120.126 en daarover omzetbelasting naar het algemene tarief (21%) is verschuldigd. In bezwaar heeft zij gesteld dat zij in dit verband omzetbelasting naar het verlaagde tarief (6%) als vermeld in artikel 9, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) is verschuldigd.

3 Geschil
3.1.

In geschil is welk omzetbelastingtarief van toepassing is op de parkeergelden. Primair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat met het gelegenheid geven tot parkeren sprake is van een samengestelde prestatie met het verlenen van toegang tot het park. Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat sprake is van een bijkomende dienst die ook onder het verlaagd tarief valt. Meer subsidiair stelt belanghebbende dat het verlaagd tarief op grond van het gelijkheidsbeginsel moet worden toegepast. De inspecteur is de tegengestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en het...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT