Uitspraak Nº AWB 16-28088 en 16-26541 en 16-26540. Rechtbank Den Haag, 2018-08-02

ECLIECLI:NL:RBDHA:2018:11737
Date02 Agosto 2018
Docket NumberAWB 16-28088 en 16-26541 en 16-26540
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 16/28088 (beroep man)

AWB 16/26541 (beroep vrouw)

AWB 16/26540 (voorlopige voorziening)

V-nummer: [V-nummer eiser] en [V-nummer eiseres]

uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 2 augustus 2018 in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum eiser] , eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser,

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum eiseres] , eiseres en verzoekster, hierna te noemen: eiseres,

beiden van Turkse nationaliteit,

hierna gezamenlijk te noemen: eisers

(gemachtigde: mr. [naam] ),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Graafland).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 11 november 2014 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking “arbeid als zelfstandige” afgewezen. De tegen de primaire besluiten gemaakte bezwaren zijn bij afzonderlijke besluiten van 2 juni 2015 ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 6 november 20151 zijn de tegen de besluiten van 2 juni 2015 ingestelde beroepen gegrond verklaard. De rechtbank heeft de besluiten vernietigd en verweerder opgedragen nieuwe besluiten op de bezwaren te nemen.

Bij afzonderlijke besluiten van 15 november 2016 (de bestreden besluiten) heeft verweerder wederom de tegen de primaire besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Bij afzonderlijke aanvullende besluiten van 24 mei 2018 heeft verweerder de bezwaren van eisers gegrond verklaard en eisers in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’, geldig van 1 oktober 2016 tot 1 oktober 2018, op grond van het zogenaamde driejarenbeleid.

Op 1 december 2016 heeft de rechtbank het beroepschrift van eisers ontvangen. Bij brief van 16 november 2016 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep

Procesbelang

1. De rechtbank stelt eerst vast dat eisers een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ hebben gekregen. De rechtbank is met partijen van oordeel dat eisers procesbelang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van de beroepen. De verblijfsvergunning is eisers verleend met als ingangsdatum 1 oktober 2016. Dat is ruim drie jaar na de aanvragen van eisers van 27 september 2013. Een latere ingangsdatum dan met de aanvraag om een verblijfsvergunning is beoogd, schept procesbelang. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 mei 20182.

Feiten en omstandigheden

2.1

Eiser en eiseres hebben eerder op respectievelijk 19 april 2010 en 26 juli 2010 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid als zelfstandige in Nederland. Verweerder heeft deze aanvragen afgewezen en de bezwaren daartegen ongegrond verklaard. Deze besluiten zijn met de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 20133 in rechte onaantastbaar geworden.

2.2

Op 27 september 2013 hebben eisers onderhavige aanvragen ingediend om in Nederland arbeid als zelfstandige te kunnen verrichten als vennoot van de vennootschap onder firma (vof) ‘ [naam] ’. Eisers drijven samen als elkaars medevennoot de vof sinds 4 november 2009.

2.3

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) heeft op 23 oktober 2014 en op 13 september 2016 een negatief advies uitgebracht.

Uitspraak van de rechtbank van 6 november 2015

2.4

In de onder het procesverloop genoemde uitspraak van 6 november 2015 heeft de rechtbank geoordeeld dat de door eisers overgelegde stukken geen concrete aanknopingspunten geven voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het advies van de RvO. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor de stelling van eisers ten aanzien van het specialistische werk dat de onderneming verricht. Verweerder mocht daarom bij zijn besluitvorming uitgaan van het advies. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de Afdeling in de uitspraak van 24 juli 20144 heeft geoordeeld dat het verdringingseffect onderdeel is van de beoordeling of de vreemdeling met zijn onderneming een negatief effect heeft op de werkgelegenheidssituatie en reeds om die reden geen wezenlijk Nederlands belang dient. Dat in het advies rekening is gehouden met het verdringingseffect betekent daarom niet dat het daarop gebaseerde besluit in strijd is met de standstill-bepaling5.

De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het niet duidelijk is of verweerder aanneemt dat sprake is van een levensvatbare onderneming. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder niet (voldoende) op het beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft gereageerd, nu uit in ieder geval een aantal van de door eisers genoemde en met hun zaak vergelijkbare zaken, te weten [naam] , [naam] , [naam] en [naam] , niet kenbaar blijkt dat aan het verdringingseffect is getoetst. Verweerder kon naar het oordeel van de rechtbank niet volstaan met de enkele, niet nader onderbouwde opmerking van algemene aard dat in die...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT