Uitspraak Nº AWB - 16 _ 3237. Rechtbank Amsterdam, 2016-12-20

ECLIECLI:NL:RBAMS:2016:8447
Date20 Diciembre 2016
Docket NumberAWB - 16 _ 3237
CourtRechtbank Amsterdam (Neederland)
RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummers: AMS 16/3242, AMS 16/3240 en AMS 16/3237

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 december 2016 in de zaken tussen [eiser 1] ,

[eiser 2] , te Amsterdam, en

[eiser 3] , te Maarsbergen, eisers

(gemachtigde: mr. E.J. Elferink),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigden: mr. F.M.E. Schuttenhelm en mr. M.A.H. van der Hijden).

Procesverloop

Bij besluiten van 6 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eisers ieder afzonderlijk een bestuurlijke boete opgelegd van € 24.000,-.

Bij afzonderlijke besluiten van 30 en 31 maart 2016 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.

Verweerder heeft verweerschriften ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2016. [eiser 1] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. [eiser 2] , [eiser 3] en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Eisers zijn ieder voor één derde eigenaar van de woningen op het adres
[adres] te Amsterdam. Na een melding van omwonenden vanwege overlast, zijn de woningen op 29 juni 2015 geïnspecteerd. In beide woningen zijn tijdens het inspectiebezoek acht toeristen aangetroffen, die de woningen via de website Booking.com voor een aantal nachten hadden gehuurd. Ook bleek de woning via diverse websites voor verhuur te worden aangeboden. De woningen zijn op last van de brandweer dezelfde dag gesloten.

1.2.

Op 30 september 2015 heeft verweerder eisers een voornemen gestuurd hen een bestuurlijke boete op te leggen van € 24.000,-. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eisers de woning aan het [adres] te Amsterdam, aan het woningbestand hebben onttrokken door toeristische verhuur, zonder dat zij daartoe een vergunning hadden. Zij hebben daarmee artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet overtreden. Eisers hebben hierop een zienswijze gegeven.

2. Bij het primaire besluit - gehandhaafd bij de bestreden besluiten - heeft verweerder aan eisers de in geding zijnde bestuurlijke boete opgelegd. Hiertegen hebben eisers gemotiveerd beroep ingesteld.

3. Formeel: Is er een juridische grondslag om de bestuurlijke boete op te leggen?

3.1.

Eisers hebben zich allereerst op het standpunt gesteld dat de grondslag voor de boete ontbreekt, waardoor verweerder niet bevoegd was een boete op te leggen. Voor de bespreking van deze beroepsgrond gaat de rechtbank uit van het juridisch kader zoals opgenomen in de achter deze uitspraak gehechte bijlage. De rechtbank overweegt daarbij als volgt.

3.2.

Op 1 januari 2015 is de Huisvestingswet (hierna: Huisvestingswet (oud)) ingetrokken en is de gewijzigde Huisvestingswet 2014 in werking getreden. Om te voorkomen dat de Huisvestingsverordeningen die nog terugsloegen op de Huisvestingswet (oud) hun kracht zouden verliezen, is in het overgangsrecht van de Huisvestingswet 2014 in samenhang met de Wet afschaffing plusregio’s bepaald dat de regionale Huisvestingsverordeningen nog een jaar lang (dus tot 1 januari 2016) van kracht zouden zijn. Het regionale bestuursorgaan was in dat jaar nog bevoegd om de Huisvestingsverordening, in deze zaak de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2013 (hierna: Huisvestingsverordening 2013), te wijzigen en in te trekken. Van die wijzigingsbevoegdheid heeft het regionale bestuursorgaan gebruikt gemaakt en op 1 juli 2015 is de gewijzigde Huisvestingsverordening 2013 in werking getreden. Verweerder heeft toegelicht dat de wijzigingen in deze verordening betrekking hebben op de bepalingen met betrekking tot de woonruimteverdeling, omdat deze – na inwerkingtreding van de Huisvestingswet 2014 – niet ongewijzigd in stand konden blijven. Het deel van de Huisvestingsverordening 2013 dat zag op de woonruimtevoorraad en de woonwagens is bij de wijziging van 1 juli 2015 hetzelfde gebleven. De zaak van eisers valt onder de regelgeving over de woonruimtevoorraad.

3.3.

De rechtbank stelt vast dat per 1 juli 2015 ook de definitiebepaling van artikel 1 van de Huisvestingsverordening 2013 is gewijzigd. Uit onderdeel vv van dat artikel blijkt dat met ‘wet’ de Huisvestingswet 2014 wordt bedoeld. Verder bepaalt artikel 59 van de Huisvestingsverordening 2013 dat verweerder een bestuurlijke boete kan opleggen bij overtreding van artikel 7 en artikel 30 van de wet (cursivering door rechtbank). De artikelen 7 en 30 uit de Huisvestingswet 2014 bieden echter geen grondslag voor het verbod op woningonttrekking. Dit verbod is namelijk geregeld in artikel 21 van de Huisvestingswet 2014. Gezien de verwijzing in artikel 59 naar de wet, in samenhang met de definitie die artikel 1, onderdeel vv, daarvan geeft, stelt de rechtbank vast dat die verwijzing onjuist is. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Wat tussen partijen wel in geschil is, is of, en zo ja welke, consequentie op grond van het legaliteitsbeginsel aan deze onjuiste verwijzing moet worden verbonden.

3.4.

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen consequenties aan de foute verwijzing moeten worden verbonden. Volgens verweerder kan uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Huisvestingsverordening 2013, versie 1 juli 2015, niets anders worden afgeleid dan dat bedoeld is om de Huisvestingsverordening 2013 deels te wijzigen. Uit deze totstandkomingsgeschiedenis blijkt onmiskenbaar dat de regioraad nooit heeft bedoeld Huisvestingswet 2014 van toepassing te verklaren op de hele gewijzigde Huisvestingsverordening 2013 en evenmin heeft de regioraad bedoeld het verbod op woningonttrekking te laten vervallen. Volgens verweerder is sprake van een verschrijving. In artikel 1, onderdeel vv, had de ‘wet’ voor zover die ziet op de woonruimteverdeling, moeten worden gedefinieerd als de Huisvestingswet (oud). Dat sprake is van een verschrijving had voor eisers op verschillende manieren duidelijk kunnen zijn. Verweerder wijst daarbij op de toelichting bij de wijziging van de Huisvestingsverordening 2013 en op het feit dat op het moment van de overtreding het verbod op woningonttrekking wel op de juiste wijze in de regelgeving was neergelegd. Verder had het eisers duidelijk kunnen zijn dat sprake is van een verschrijving, omdat artikel 1 van de gewijzigde Huisvestingsverordening 2013 een tegenstrijdigheid bevat. Zo verwijst artikel 1, onderdeel x, nog wel naar de Huisvestingswet (oud), terwijl in onderdeel vv staat dat met ‘wet’ de Huisvestingswet 2014 wordt bedoeld.

3.5.

Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat als consequentie van de foute verwijzing, eisers niet kunnen worden beboet. Zij betwisten dat sprake is van een kennelijke verschrijving in de huisvestingsverordening 2013. Volgens eisers is sprake van een...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT