Uitspraak Nº AWB - 17 _ 2821. Rechtbank Den Haag, 2018-05-15

ECLIECLI:NL:RBDHA:2018:5928
Date15 Mayo 2018
Docket NumberAWB - 17 _ 2821
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 17/2821

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 mei 2018 in de zaak tussen [eiser], wonende te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. P.A. Caljé),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een totaal te betalen bedrag van € 289.239. In deze navorderingsaanslag is het totaalbedrag van de nagevorderde inkomstenbelasting over de jaren 2002 tot en met 2009, de over die jaren verschuldigde heffingsrente alsmede de vergrijpboetes over de jaren 2003 tot en met 2009 begrepen. Het bedrag van de vergrijpboetes bedraagt in totaal € 47.056.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 maart 2017 de navorderingsaanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2018.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 1], [persoon 2], [persoon 3] en

[persoon 4].

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is rekeninghouder van een aantal buitenlandse bankrekeningen in Luxemburg (Credit Agricole) en Zwitserland (ABN AMRO, Baumann & Cie Banquiers, Union Bancaire Privée en La Roche Banquiers. De inkomens- en vermogensbestanddelen van deze bankrekeningen heeft hij niet in zijn aangiften aangegeven.

2. Bij brief van 27 mei 2015, ingekomen bij verweerder op 1 juni 2015, heeft eiser via zijn voormalige gemachtigde te kennen gegeven om ter zake van voormelde buitenlandse bankrekeningen gebruik te willen maken van de inkeerregeling. In die brief is onder meer aangegeven dat de saldi op die rekeningen op dat moment ongeveer € 2.100.000 bedroegen.

3. Op 10 juni 2016 hebben eiser en zijn echtgenote met verweerder met betrekking tot voormelde buitenlandse bankrekeningen een vaststellingsovereenkomst gesloten over een reeks van jaren. Daarbij zijn partijen overeengekomen de box 3-correcties over de jaren 2002 tot en met 2009, de over die jaren verschuldigde heffingsrente en de boetes over de jaren 2003 tot en met 2009 in één navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2009 te verwerken. Voorts zijn partijen overeengekomen dat ter zake van voormelde vergrijpboetes de inkeerregeling van toepassing is en heeft eiser zich het recht voorbehouden om bezwaar en beroep in te stellen tegen de vergrijpboetes over de jaren 2003 tot en met 2007 voor zover het de vraag betreft of ter zake van deze vergrijpboetes sprake is van schending van het legaliteitsbeginsel. Met dagtekening 23 juli 2016 is de onderhavige navorderingsaanslag aan eiser opgelegd, waarbij een bedrag van € 33.573 ziet op de vergrijpboetes over de jaren 2003 tot en met 2007.

Geschil
4. In geschil is of de vergrijpboetes over de jaren 2003 tot en met 2007, welke zien op vóór 1 januari 2010 begane beboetbare feiten, op grond van het legaliteitsbeginsel dienen te worden vernietigd. Niet in geschil is dat bij schending van het legaliteitsbeginsel de navorderingsaanslag met een bedrag van € 33.573 dient te worden verminderd.

Beoordeling van het geschil

5. Voor wat betreft de vraag of ter zake van de vergrijpboetes over de jaren 2003 tot en met 2007 sprake is van schending van het legaliteitsbeginsel overweegt de rechtbank als volgt.

6. Artikel 67e, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) luidde voor zover hier van belang (en met toevoeging van het zesde lid met ingang van 2 juli 2009), als volgt:

“1. Indien het met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag, een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete.

2. De grondslag voor de boete wordt gevormd door:

a. het bedrag van de navorderingsaanslag, dan wel

b. (…)

6. Voor zover de navorderingsaanslag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op belastbaar inkomen als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, bedraagt de boete, in zoverre in afwijking van het eerste lid, ten hoogste 300 percent van de daarover verschuldigde belasting zoals deze bij de navorderingsaanslag is vastgesteld.”

...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT