Uitspraak Nº AWB - 17 _ 7083. Rechtbank Den Haag, 2020-01-28

ECLIECLI:NL:RBDHA:2020:871
Docket NumberAWB - 17 _ 7083
Date28 Enero 2020
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

Zaaknummers: SGR 17/7083 en SGR 19/2238

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 januari 2020 in de zaak tussen [eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar)

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, voorheen de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 11 september 2017 heeft verweerder het Nederlanderschap van [A] ingetrokken op grond van artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) en hem tot ongewenst vreemdeling verklaard.

Eiser heeft tegen de besluiten van 11 september 2017 niet binnen de daarvoor gestelde termijn beroep ingesteld. Daarom heeft verweerder, overeenkomstig artikel 22a, derde lid, van de RWN, de rechtbank in kennis gesteld van de besluiten van 11 september 2017. Met deze kennisgeving wordt eiser geacht beroep te hebben ingesteld tegen deze besluiten.

Deze beroepen zijn bij de rechtbank geregistreerd onder de nummers SGR 17/7083 (RWNL) en 17/15047 (ONGEWENST).

Bij brief van 31 oktober 2017 heeft de rechtbank een last tot toevoeging gegeven voor
mr. C.F. Wassenaar als bedoeld in artikel 22c, eerste lid, van de RWN. Bij e-mailbericht van 15 mei 2018 heeft mr. B. Nooitgedagt, optredend namens de ouders van eiser, de rechtbank daags voordat de zitting zou plaatsvinden, verzocht de behandeling van het beroep aan te houden. De rechtbank heeft dit verzoek ingewilligd. Bij brief van 2 april 2019 heeft
mr. C.F. Wassenaar, met een beroep op artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), beroep tegen de besluiten van 11 september 2017 bij de rechtbank ingediend met de mededeling dat eiser, die op 19 maart 2019 van de tegen hem gerichte besluiten kennis heeft genomen, hem heeft verzocht de behandeling van zijn zaak over te nemen. Deze beroepen zijn bij de rechtbank geregistreerd onder de nummers SGR 19/2238 (RWNL) en SGR 19/2585 (ONGEWENST).

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Op 25 juli 2019 heeft verweerder ten aanzien van het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap een aanvullend besluit genomen.

Aan dit besluit liggen individuele ambtsberichten ten grondslag van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) van 23 en 24 juli 2019 (hierna: de ambtsberichten).

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

De rechtbank heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij brief van 15 oktober 2019 verzocht inzage te geven in de stukken die ten grondslag liggen aan de ambtsberichten.

Bij brief van 18 oktober 2019 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met een beroep op artikel 8:29, eerste lid, van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de rechtbank kennis mag nemen van de onderliggende stukken van het ambtsbericht.

Bij beslissing van 25 oktober 2019 heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank bepaald dat beperking van de kennisname van de stukken die aan het ambtsbericht ten

grondslag liggen gerechtvaardigd is. Bij brief van diezelfde datum heeft de rechtbank de gemachtigde van eiser gevraagd om toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, om mede op grondslag van de onderliggende stukken van de ambtsberichten uitspraak te doen.

Gemachtigde van eiser heeft de gevraagde toestemming geweigerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2019.

Mr. C.F. Wassenaar heeft eiser vertegenwoordigd. Ter zitting zijn de ouders van eiser verschenen, evenals een oom en een neef van eiser.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was
[B] namens verweerder aanwezig.

Het beroep tegen de intrekking van het Nederlanderschap (SGR 17/7083 en SGR 19/2238) is ter zitting gevoegd behandeld met het beroep tegen de ongewenstverklaring (SGR 17/15047 en SGR 19/2585). Na de zitting zijn de zaken gesplitst en is afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Eiser is op [geboortedatum] 1989 in [plaats ] geboren uit een Marokkaanse moeder en een Nederlandse vader. Eiser is uitgeschreven uit de BRP van de gemeente [plaats ] , waarbij is aangetekend dat hij per 3 juni 2015 uit Nederland is vertrokken.

Eiser is op 10 december 2015 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar voor het plegen dan wel voorbereiden van terroristische misdrijven (ECLI:NL:RBDHA:2015:14365). De rechtbank heeft bewezen geacht dat eiser zich eind mei 2013 naar het strijdgebied in Syrië heeft begeven en zich heeft aangesloten bij IS(IS), Jabhat al-Nusra of een gelieerde terroristische gewelddadige jihadistische strijdgroep. Daarnaast heeft eiser, aldus het vonnis, een substantiële rol gespeeld in het faciliteren van Haagse jongeren die zijn afgereisd naar Syrië.

2 Bij afzonderlijke besluiten van 11 september 2017 heeft verweerder het Nederlanderschap van eiser ingetrokken en hem tot ongewenst vreemdeling in de zin van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 verklaard. Op 25 juli 2019 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen ter nadere motivering van het besluit van 11 september 2017 tot intrekking van het Nederlanderschap.

3 De intrekking van het Nederlanderschap is gebaseerd op artikel 14, vierde lid, van de RWN. Artikel 14, vierde lid, van de RWN is in werking getreden op 1 maart 2017. Bij de inwerkingtreding van deze bepaling is geen overgangsrecht vastgesteld. Bij besluit van
2 maart 2017, in werking getreden op 11 maart 2017, heeft de minister van Veiligheid en Justitie de lijst met organisaties, bedoeld in artikel 14 lid 4 van de RWN, vastgesteld.

4 Voor een weergave van de relevante wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de bijlage achter deze uitspraak.

5 Voor de beoordeling van deze zaak is van belang dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) op 17 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:990 en ECLI:NL:RVS:2019:1246) uitspraak heeft gedaan in vergelijkbare zaken. De Afdeling heeft, samengevat en voor zover thans van belang, geoordeeld dat vanwege de onmiddellijke werking van het op 1 maart 2017 in werking getreden artikel 14, vierde lid, van de RWN, deze bepaling niet kan worden toegepast in gevallen waarin de relevante feiten zich hebben voorgedaan voor 1 maart 2017. De Afdeling oordeelde vervolgens dat verweerder dient aan te tonen dat de aansluiting van betrokkenen bij de organisaties die op de lijst van organisaties, bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de RWN vermeld staan, ten minste heeft voortgeduurd tot en met 11 maart 2017, zijnde de datum waarop het besluit tot vaststelling van de lijst in werking is getreden.

Naar aanleiding van deze uitspraken van de Afdeling heeft verweerder nadere informatie over eiser ingewonnen bij de AIVD. De AIVD heeft op 23 en 24 juli 2019 ambtsberichten over eiser uitgebracht. In het ambtsbericht van 23 juli 2019 staat het volgende vermeld:

“Betrokkene is eind mei 2013 uitgereisd naar Syrië. Hij heeft zich vervolgens aangesloten bij ISIS, eerst als strijder en later in een administratieve functie. Na eind maart 2017 nam hij niet meer actief deel aan de strijd, hij had een toestemmingsbrief om niet meer te hoeven vechten of te werken. Hij zamelde geld in voor broeders en zusters ter plaatse en heeft er bewust voor gekozen om te blijven wonen in ISIS-gebied. In maart 2019 heeft hij zich overgegeven aan de Syrische Democratische Strijdkrachten (SDF). Hij heeft in Syrië een relatie gehad met een vrouw waaruit twee kinderen zijn geboren: [C] , geboren op [geboortedatum] 2016 en [D] , geboren [geboortedatum] 2016. De moeder van deze kinderen is in maart 2019 omgekomen. “

In het ambtsbericht van 24 juli 2019 staat het volgende vermeld:

“Ter correctie op het aan u overhandigde ambtsbericht van 23 juli 2019 met kenmerk 9142341e-or1-2.0 bericht ik u dat het vermelde jaartal van geboorte van [D] onjuist is. Dit dient 2019 te zijn. “

Verweerder heeft zich in het aanvullend besluit van 25 juli 2019, onder verwijzing naar onder meer deze ambtsberichten, op het standpunt gesteld dat de aansluiting van eiser bij een terroristische organisatie heeft voortgeduurd tot na 11 maart 2017. Verweerder heeft in zijn besluit eerst verwezen naar het vonnis van de rechtbank Den Haag van 10 december 2015 en, onder verwijzing naar de ambtsberichten van de AIVD van 23 en 24 juli 2019, gesteld dat de aansluiting van eiser bij de jihadistische strijdgroep heeft voortgeduurd ook na 11 maart 2017. Verweerder heeft voorts verwezen naar de ambtsberichten die de AIVD op 23 en 24 juli 2019 over eiser heeft uitgebracht, waaruit blijkt dat eiser zich bij IS(IS) heeft aangesloten en dat de aansluiting ook na 11 maart 2017 heeft voortgeduurd.

Procedure

6.1

De gemachtigde van eiser stelt zich op het standpunt dat de rechtbank het beroep van eiser onmiddellijk na de Afdelingsuitspraken van 17 april 2019 gegrond had moeten verklaren en de bestreden besluiten had moeten vernietigen. Het is in strijd met de goede procesorde dat verweerder op 25 juli 2019 wel een nieuw besluit heeft genomen met betrekking tot de intrekking van het Nederlanderschap, maar de eerdere besluiten van 11 september 2017 niet heeft ingetrokken. Aangezien een nieuw besluit zoals hier aan de orde geen terugwerkende kracht kan hebben, bestaat onduidelijkheid over de ingangsdatum van de intrekking van het Nederlanderschap van eiser, temeer nu het besluit van 25 juli 2019 niet in de Staatscourant is gepubliceerd. Eiser heeft er belang bij dat de ingangsdatum van de intrekking van het Nederlanderschap op 25 juli 2019 wordt bepaald, onder meer vanwege de aanspraak op het Nederlanderschap van het jongste kind van eiser, dat is geboren na het besluit van 11 september 2017.

6.2

De rechtbank overweegt als volgt. Nadat de behandeling van het onderhavige beroep op verzoek van de toenmalig raadsman van eiser is...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT