Uitspraak Nº AWB 18/1332 en 18/1333 T. Rechtbank Den Haag, 2018-06-06

ECLIECLI:NL:RBDHA:2018:7916
Date06 Junio 2018
Docket NumberAWB 18/1332 en 18/1333 T
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 18/1332 (beroep)

AWB 18/1333 (voorlopige voorziening)

[persoonsnummer]

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 6 juni 2018 in de zaken tussen

[kind 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2000, hierna te noemen: [kind 1] ,

[de persoon 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1981, hierna te noemen: [de persoon 1] of moeder,

[kind 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2003, hierna te noemen: [kind 2] , en

[kind 3] , geboren op [geboortedatum 4] 2012, hierna te noemen: [kind 3] ,

allen van Ivoriaanse nationaliteit, eisers en verzoekers, hierna gezamenlijk te noemen: eisers

(gemachtigde: mr. J. Jager),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.P.C. van der Weijden).

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen van eisers van 7 november 2016 tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet tijdelijke humanitaire gronden op grond van de Definitieve Regeling Langdurig Verblijvende Kinderen’ afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 30 januari 2018, aangevuld bij besluit van 1 februari 2018 (gezamenlijk het bestreden besluit), ongegrond verklaard.

Op 23 februari 2018 heeft de rechtbank het beroepschrift van eisers ontvangen. Daarbij is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2018. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Het gezin van [kind 1] is afkomstig uit Ivoorkust. [de persoon 1] is in maart 2008 naar Nederland gekomen en heeft hier asiel aangevraagd. Zij heeft met ingang van 23 juni 2008 een asielvergunning gekregen op de b-grond. [kind 1] en haar broertje [kind 2] zijn in juli 2009 in het kader van nareis naar Nederland gekomen. Zij waren toen respectievelijk 8 en 6 jaar oud. De vader van [kind 1] en [kind 2] , [de persoon 2] is ook naar Nederland gekomen, maar vader en moeder zijn enige tijd na de aankomst in Nederland uit elkaar gegaan. In 2012 is [kind 3] , het halfzusje van [kind 1] en [kind 2] , geboren.

1.2.

Bij besluit van 21 januari 2015 heeft verweerder de verblijfsvergunningen van [kind 1] en haar moeder en broertje met terugwerkende kracht tot de verleningsdatum ingetrokken, omdat moeder tijdens haar asielprocedure onjuiste verklaringen heeft afgelegd over haar herkomstgebied in Ivoorkust. Bij besluit van 29 mei 2015 is ook de verblijfsvergunning van [kind 3] ingetrokken. Deze intrekkingen zijn in rechte vast komen te staan.

1.3.

De kinderen, de moeder en de vader hebben op 7 november 2016 de onderhavige aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning op grond van de Definitieve Regeling Langdurig Verblijvende Kinderen (hierna: de Regeling). De vader van de kinderen heeft geen beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag.

1.4.

Eisers hebben inmiddels ook aanvragen ingediend om te toetsen of zij rechtmatig verblijf hebben op grond van het Unierecht bij de nieuwe partner van de moeder, die de Spaanse nationaliteit heeft. Verweerder heeft hier nog niet op beslist.

Standpunt verweerder

2. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen, omdat eisers niet over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beschikken. Volgens verweerder is er geen reden om eisers vrij te stellen van het mvv-vereiste. Verweerder is van mening dat hun uitzetting niet in strijd is met hun recht op bescherming van het privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.1 Ook voldoen eisers niet aan de voorwaarden van de Regeling, omdat ze onvoldoende hebben meegewerkt aan hun vertrek. Dit blijkt uit het advies van de DT&V.2 De moeder heeft zich niet ingeschreven bij de IOM3 en heeft geweigerd om aanvragen voor laissez passers te ondertekenen. Ook is ze op drie van de zes geplande gesprekken met de DT&V niet verschenen. Verweerder heeft niet beoordeeld of eisers in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van de discretionaire bevoegdheid, omdat eisers daartoe geen aanvraag hebben ingediend.

Standpunt eisers

3.1.

Eisers voeren in beroep aan dat verweerder een nieuw advies aan de DT&V had moeten vragen, omdat ze inmiddels hard aan hun vertrek hebben gewerkt. Moeder heeft al een geboorteakte en een Ivoriaans paspoort verkregen en de oudste twee kinderen hebben inmiddels ook al een paspoort. Daarnaast doen eisers een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Ze voeren aan dat verweerder in het verleden het meewerkcriterium soepeler toepaste. Toen konden vreemdelingen in een later stadium nog laten zien dat zij voldoende meewerkten aan hun vertrek en werden ook aanvragen ingewilligd van vreemdelingen die inmiddels over een geldig paspoort beschikten. Eisers verwijzen naar de minuten met nummers 6, 11, 12, 19, 23, 27 en 29 van een serie van 29 minuten die betrekking hebben op ingewilligde aanvragen op grond van de Regeling. Deze minuten betreffen de periode 2013 – 2015 en zijn op 1 juni 2016 op Migratieweb geplaatst.4

3.2.

Verder voeren eisers aan dat verweerder hun belangen in het kader van artikel 8 van het EVRM niet goed heeft afgewogen. Verweerder heeft miskend dat eisers hun privéleven in Nederland zijn aangegaan terwijl zij over een verblijfsvergunning beschikten. De intrekking van de verblijfsvergunning asiel zou moeten worden heroverwogen, omdat [de persoon 1] inmiddels met haar geboorteakte en paspoort heeft aangetoond dat ze niet onjuist over haar identiteit, nationaliteit en herkomst heeft verklaard. Ook heeft verweerder onvoldoende waarde toegekend aan het rapport van Defence for Children, waaruit blijkt dat de kinderen ontwikkelingsschade zullen oplopen als zij naar Ivoorkust moeten terugkeren.

Juridisch kader

4.1

Verweerder heeft in paragraaf B9/6 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 zijn beleid over de langdurig...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT