Uitspraak Nº AWB - 18 _ 1971u. Rechtbank Limburg, 2019-06-25

ECLIECLI:NL:RBLIM:2019:5794
Docket NumberAWB - 18 _ 1971u
Date25 Junio 2019
RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 18/1971

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 juni 2019 in de zaak tussen [eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.A.J.M. van Houtum)

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas, verweerder (gemachtigde: G.F.M. Brugmans).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam maatschap], te [vestigingsplaats], vergunninghoudster.

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor het houden van 1.760 vleesvarkens in twee bestaande stallen op [het perceel] in Hegelsom, waarbij één stal wordt voorzien van een (chemisch) luchtwassysteem.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is vergunninghoudster in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghoudster zijn verschenen [naam 1] en [naam 2], bijgestaan door M. ten Kate, werkzaam bij Bergs Advies B.V.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

2. Op [het perceel] te Hegelsom is een varkenshouderij gevestigd. Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) is op 9 februari 2009 een revisievergunning verleend voor het houden van 1.833 vleesvarkens en 167 gespeende biggen. De inrichting omvat twee stallen. Na de inwerkingtreding van de Wabo op 1 oktober 2010 werd deze vergunning gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor het oprichten, veranderen of in werking hebben van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo. Uit het overgangsrecht van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer volgt dat die vergunning vanaf 1 januari 2013 wordt gelijkgesteld met een OBM. De inrichting valt per 1 januari 2013 tevens onder de werking van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm).

3. Op 15 mei 2017 heeft vergunninghoudster een aanvraag bij verweerder ingediend om een OBM te verlenen en een melding in het kader van het Abm gedaan. De aanvraag voor verlening van een OBM heeft betrekking op het veranderen van de inrichting die bestaat uit een vermindering van de dieraantallen van 1.833 naar 1.760 vleesvarkens (gelijk verdeeld over twee stallen), waarbij de 167 gespeende biggen komen te vervallen, en het realiseren van een luchtwassysteem in één van twee stallen (stal 2).

4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan vergunninghoudster de gevraagde OBM verleend op basis van artikel 2.2a, eerste en vierde lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Voor zover voor de beoordeling van dit beroep van belang, betreft verweerders beoordeling van de aanvraag de zogeheten Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.)-activiteiten (eerste lid) en de luchtgerelateerde activiteiten voor landbouwhuisdieren (vierde lid, sub a). Voor verlening van een OBM voor Besluit m.e.r.-activiteiten moet ingevolge artikel 5.13b, eerste lid, van het Bor worden beoordeeld of een milieueffectrapport (MER) is vereist. Verweerder heeft geconcludeerd dat dit niet het geval is. Uit de bijlage behorend bij het Besluit m.e.r., onderdeel C14, blijkt dat geen m.e.r.-plicht geldt. Wel geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht gelet op onderdeel D14 van voornoemde bijlage. De activiteit blijft onder de in onderdeel D14 opgenomen drempelwaarde. Verweerder heeft aan de hand van de selectiecriteria van bijlage III van de Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare projecten en particuliere projecten (Richtlijn 2011/92/EU) bezien of er belangrijke nadelige milieugevolgen zouden kunnen optreden die nopen tot het maken van een MER. Die vraag heeft verweerder ontkennend beantwoord omdat de nadelige gevolgen voor het milieu door de afname van de dieraantallen en het realiseren van een luchtwassysteem juist afnemen.

Voor verlening van een OBM voor luchtgerelateerde activiteiten voor landbouwhuisdieren moet ingevolge artikel 5.13b, zesde lid, van het Bor worden beoordeeld of de activiteit leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10), beter bekend als ‘fijnstof’. Verweerder heeft geconcludeerd dat de wettelijke grenswaarden niet worden overschreden.

5. Van het bestreden besluit maakt een verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo, afgegeven door Gedeputeerde Staten van Limburg van 24 mei 2018 onderdeel uit. Daarin wordt geconcludeerd dat het project geen (significante) negatieve effecten zal veroorzaken op de betrokken Nederlandse, Belgische en Duitse Natura 2000-gebieden, mits de voorschriften bij de verklaring aan de OBM worden verbonden en daaraan wordt voldaan.

6. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser woont in de voormalige bedrijfswoning van de inrichting aan...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT