Uitspraak Nº AWB - 18 _ 610, 18 _ 611, 18 _ 612, 19 _ 2396. Rechtbank Gelderland, 2019-12-09

ECLIECLI:NL:RBGEL:2019:5701
Date09 Diciembre 2019
Docket NumberAWB - 18 _ 610, 18 _ 611, 18 _ 612, 19 _ 2396
CourtRechtbank Gelderland (Neederland)
RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 18/610, 18/611, 18/612 en 19/2396

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] (eiser) en [eiseres] (eiseres), te [woonplaats],

gezamenlijk aangeduid met: eisers

(gemachtigde: mr. B. Damen),

en

de minister van Justitie en Veiligheid te 's-Gravenhage, verweerder.
Procesverloop

Eisers hebben bij brief van 2 mei 2016 op grond van de Wet openbaarheid bestuur (Wob) verweerder verzocht documenten openbaar te maken.

Verweerder heeft in drie delen op dat verzoek beslist, namelijk een besluit met betrekking tot documenten van het departement (deel A), documenten van het College van procureurs-generaal (het College; deel B), en documenten van het functioneel parket van het openbaar ministerie (het FP; deel C).

Deel A (zaaknummer 18/611), departement

Bij besluit van 2 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder ten aanzien van deel A beslist tot gedeeltelijke openbaarmaking.

Eisers hebben op 12 oktober 2017 bij rechtbank Midden-Nederland beroep ingesteld tegen het niet-tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.

Verweerder heeft bij besluit van 31 oktober 2017, aangevuld bij besluit van 21 november 2017, het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, en tekstdelen van documenten alsnog openbaar gemaakt.

Eisers hebben op 21 november 2017 het beroep tegen het niet-tijdig beslissen ingetrokken met het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten, en beroepsgronden tegen het besluit van 31 oktober 2017 aangevoerd.

Delen B en C (zaaknummers 18/610 en 18/612), College en FP

Bij besluit van 2 mei 2017 heeft verweerder documenten van het College gedeeltelijk openbaar gemaakt (het primaire besluit in 18/612).

Hiertegen hebben eisers op 13 juni 2017 bezwaar gemaakt.

Eisers hebben op 15 september 2017 bij rechtbank Midden-Nederland beroep ingesteld tegen het niet-tijdig (volledig) beslissen op het verzoek (18/610).

Verder hebben eisers op 12 oktober 2017 bij rechtbank Midden-Nederland beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar (18/612).

Verweerder heeft bij besluit van 20 november 2017 het primaire besluit van 2 mei 2017 herzien. Daarbij zijn documenten van het FP gedeeltelijk openbaar gemaakt.

Daarop hebben eisers hun beroep tegen het niet-tijdig beslissen op het verzoek ingetrokken met het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten (zaaknummer 18/610).

Rechtbank Gelderland heeft op 26 september 2018 uitspraak over de proceskosten gedaan. Het daartegen gedane verzet is bij uitspraak van de rechtbank van 21 december 2018 gegrond verklaard (zaaknummer 18/610).

Verweerder heeft op 4 juli 2018 het bezwaar van eisers tegen de besluiten van 2 mei 2017 en 20 november 2017 niet-ontvankelijk verklaard (het bestreden besluit in 18/610 en 18/612).

Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.

Zaaknummer 19/2396

Verweerder heeft op 25 mei 2018 beslist op Wob-verzoeken van eisers van 1 en 12 maart 2018.

Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt.

Verweerder heeft bij besluit van 26 maart 2019 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Hiertegen hebben eisers beroep ingesteld.

Alle zaken

Rechtbank Midden-Nederland heeft alle beroepen verwezen naar rechtbank Gelderland.

Verweerder heeft in alle zaken verweerschriften ingediend.

Partijen hebben diverse keren stukken overgelegd of hun standpunten nader toegelicht.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2019. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Lawant, werkzaam bij het departement, en mrs. J. Peerenboom, K. van den Bogaard en J.C. Menken, allen werkzaam bij het College.

Overwegingen

Ontvankelijkheid beroepen

1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de beroepen niet ontvankelijk zijn wegens misbruik van recht.

1.1.

Voor het niet-ontvankelijk verklaren van een beroep wegens misbruik van recht zijn zwaarwichtige gronden vereist. Hiervan kan sprake zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij gegeven zijn, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.1

Doel van het Wob-verzoek

1.2.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers het Wob-verzoek hebben ingediend, slechts met het doel informatie te verkrijgen voor de straf- en bestuursrechtelijke procedures van eiser. Volgens verweerder beogen eisers niet de openbaarheid van de informatie voor een ieder. Verweerder is van mening dat de jurisprudentie van de Afdeling over misbruik van de Wob, indien het doel van het Wob-verzoek slechts gelegen is in het aanvechten van een strafrechtelijke verkeerssanctie2 hier van toepassing is. Tevens verwijst verweerder naar de jurisprudentie van de Afdeling waarbij misbruik van de Wob is aangenomen als het Wob-verzoek slechts tot doel heeft een naheffingsaanslag parkeren aan te vechten.3 Eisers moeten de stukken in de betreffende straf- en bestuursrechtelijke procedures opvragen. Als daarnaast stukken worden opgevraagd door middel van een Wob-verzoek duidt dat op misbruik, aldus verweerder.

1.3.

In de stukken en ter zitting betogen eisers dat zij de informatie wel degelijk hebben opgevraagd met het oog op openbaarmaking voor een ieder. Omdat er onjuiste informatie over eiser verscheen in de media, welke informatie volgens eiser afkomstig was van of via verweerder, kregen eisers het idee dat er zaken bij het openbaar ministerie (OM) en op verweerders ministerie niet goed gingen.

Dat was de reden dat eisers door middel van een Wob-verzoek wilden nagaan welke niet-publieke en hen betreffende informatie daar berust.

1.4.

Gelet hierop, in combinatie met de omstandigheid dat de zaak min of meer uitgebreid in de publiciteit is gekomen, dat er kamervragen zijn gesteld, waarbij een rol speelde dat eiser een hoge functie had bij het OM, is de rechtbank van oordeel dat eisers met het Wob-verzoek een legitiem doel nastreefden, passend binnen de doelstelling van de Wob, namelijk het bevorderen van een goede en democratische bestuursvoering. De rechtbank volgt dus niet het standpunt van verweerder dat eisers het Wob-verzoek alleen hebben ingediend met het doel de stukken te gebruiken in de straf- en bestuursrechtelijke procedures. De omstandigheid dat eisers informatie die zij met het Wob-verzoek zouden verkrijgen ook zouden willen gebruiken in lopende procedures, maakt het vorenstaande niet anders.4

Verder is de rechtbank van oordeel dat de jurisprudentie over strafrechtelijke verkeerssancties en een naheffingsaanslag parkeren alleen geldt voor die specifieke situaties en in het geval van eisers niet van toepassing is. De rechtbank wijst er in dit verband op dat de Wob-verzoeken in die procedures slechts zien op stukken die louter en alleen zijn verzameld met het oog op de betreffende strafrechtelijke verkeerssanctie of naheffingsaanslag. Ook verzamelt het betrokken bestuursorgaan waar het Wob-verzoek in die zaken wordt gedaan, deze stukken alleen met het oog op die procedures. Dat is in deze zaak anders. Verweerder heeft de gevraagde stukken niet slechts verzameld met het oog op de strafrechtelijke vervolging van eiser of zijn ontslagzaak. Dus staat verder niet vast dat deze stukken ook via die procedures zouden kunnen worden verkregen.

Procesgedrag eisers

1.5.

Verweerder vindt dat het procesgedrag van eisers een aanwijzing oplevert voor misbruik van recht. In dat verband wijst verweerder op de Wob-verzoeken zelf en de daaruit voortgevloeide procedures, alsmede op de vele klachten en brieven. Daarbij komt volgens verweerder dat eisers niet bereid waren mee te werken aan het stroomlijnen van procedures.

1.6.

De rechtbank overweegt dat in de Wob-zaken waarin bestuursrechters misbruik van recht hebben aangenomen, dit met name is gebaseerd op de hoeveelheid Wob-verzoeken, de wijze van indiening daarvan, de wijze van communicatie over die Wob-verzoeken, bewust frustreren of ontregelen, en het bewust gebruiken van de Wob-procedure voor het incasseren van dwangsommen en proceskosten.

1.7.

Naar het oordeel van de rechtbank kunnen aan de (hoeveelheid) Wob-verzoeken en -procedures of de wijze van indiening daarvan, geen argumenten worden ontleend die duiden op misbruik van recht. Zoals verweerder ter zitting heeft bevestigd, zijn de Wob-verzoeken niet onduidelijk. Het betreft verder maar drie verzoeken: een Wob-verzoek van 2 mei 2016 en twee Wob-verzoeken van 1 en 12 maart 2018. Voor zover enige verduidelijking van deze verzoeken nuttig of nodig was, heeft die verduidelijking door eisers plaatsgevonden.

Eisers hebben op 16 november 2016 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het Wob-verzoek van 2 mei 2016. Dat is zes maanden en twee weken na het indienen van het verzoek. Bij uitspraak van 3 april 2017 heeft rechtbank Midden-Nederland bepaald dat verweerder uiterlijk op 2 mei 2017 moest beslissen op het verzoek. Dat is een jaar na het verzoek. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat eisers verweerder zo weinig tijd hebben gegund voor het beslissen op het verzoek dat hieraan argumenten kunnen worden ontleend die wijzen op misbruik van recht.

De rechtbank merkt nog op dat het aantal Wob-procedures en de omvang daarvan niet ongebruikelijk zijn bij een uitgebreid Wob-verzoek. Het aantal procedures bij de rechtbank over deze zaak is grotendeels het gevolg van de wijze waarop verweerder het Wob-verzoek heeft behandeld door het eerst op te splitsen in drie delen en vervolgens niet tijdig te beslissen. Dit kan niet aan eisers worden toegerekend.

1.8.

Ten aanzien van de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT