Uitspraak Nº AWB - 18 _ 5978. Rechtbank Amsterdam, 2019-11-19

ECLIECLI:NL:RBAMS:2019:8598
Date19 Noviembre 2019
Docket NumberAWB - 18 _ 5978
CourtRechtbank Amsterdam (Neederland)
RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 18/5978

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 november 2019 in de zaak tussen [eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. A. van Dorsten),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigden: mr. N. Hamdach).

Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een bestuurlijke boete van € 12.000 opgelegd en ingevorderd wegens het zonder vergunning omzetten van zelfstandige woonruimten naar onzelfstandige woonruimten.

Bij besluit van 24 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is voor verweerder verschenen A. Brandenburg.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Eiser is, samen met [de persoon 1] , sinds 21 juni 2016 eigenaar van de woningen aan [adres 2] te Amsterdam (de woningen). De woningen hebben de bestemming wonen. Ten tijde van het onderzoek stonden in de Basisregistratie personen (Brp) op de [adres 2] twee personen ingeschreven en op de [adres 3] drie personen.

2.1.

Verweerder heeft op 7 juni en 11 juli 2017 twee meldingen ontvangen over woonfraude op het adres [adres 3] te Amsterdam. Volgens de melder zou er op dit adres sprake zijn van onrechtmatige bewoning door zestien personen. Verweerder heeft vervolgens een administratief vooronderzoek verricht en onaangekondigd de woningen bezocht. Tijdens deze bezoeken hebben de rapporteurs met verschillende bewoners gesproken. De resultaten van deze onderzoeken zijn neergelegd in twee afzonderlijke rapporten van bevindingen van 24 januari 2018.

2.2.

In het rapport van bevindingen betreffende [adres 2] staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:

[…]Verklaring van [de persoon 3] , [de persoon 4] en [de persoon 5]

Op mijn vragen hoorde ik de drie bewoners het volgende verklaren, althans in woorden van gelijke strekking: “we zijn hier samen komen wonen. Op de inschrijving staat 3 en 4 april maar het kan zijn dat we er iets daarvoor al zijn komen wonen. We zijn vrienden van elkaar en [de persoon 5] is ook een vriend van ons. [de persoon 5] is op 31 augustus hier komen wonen. Ook hij is een schoolvriend. We hebben beide één huurovereenkomst en onze namen staan er beide op. [de persoon 5] , daar hebben we met de eigenaar contact over gehad. De eigenaar zei dat wij dit zelf moesten regelen, aangezien er al twee personen ingeschreven staan. een van ons moest [de persoon 5] als medebewoner inschrijven omdat wij de hoofdbewoners zijn. Dit moet via een hoofdbewonersverklaring. We hebben geen huurovereenkomst met [de persoon 5] en we waren ook niet van plan om een huurovereenkomst te maken, omdat we hem wel vertrouwen. Tussen ons en de eigenaar zit een tussenpersoon en dat is [de persoon 7] , ik [de persoon 3] , weet niet hoe je zijn naam schrijft. Hij is van [bedrijf] . Hij is ook voor de andere verdiepingen de contactpersoon. Als er iets defect raakt, dan moeten we dit bij hem melden. De huisbaas is [eiser] en hij heeft toestemming gegeven voor de inschrijvingen van ons en van [de persoon 5] en dit heeft hij via de WhatsApp doorgegeven.” […]

Einde onderzoek

Uit ons onderzoek is naar voren gekomen dat op het voornoemde adres drie personen woonachtig zijn. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat er drie slaapkamers zijn, een woonkamer, een keuken, een doucheruimte en een toilet zijn en die alle bewoners gezamenlijk delen. De twee bewoonsters hebben beide verklaard dat zij een huurovereenkomst hebben met de eigenaar de heer [eiser] . De eigenaar genaamd [eiser] zou ook op de hoogte zijn dat er een derde persoon op het voornoemde adres woonachtig is en deze zou hebben gezegd dat zij dit onderling met elkaar moesten regelen. De woning wordt door drie personen gedeeld met goedkeuring van de eigenaar van de woning.

2.3.

In het rapport van bevindingen betreffende de [adres 3] staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:

[…] Verklaring van [de persoon 2]

Op mijn vragen hoorde ik [de persoon 2] het volgende verklaren, althans in woorden van gelijke strekking: “We wonen hier met zijn drieën en wij zijn vrienden van elkaar. We zijn hier ergens in maart samen komen wonen. We zijn met z’n tweeën hoofdbewoners en we hebben met zijn tweeën het huurcontract getekend. De derde persoon mocht zich later inschrijven, maar die staat niet op het huurcontract. We betalen 2200 euro per maand. […]

Einde onderzoek

Uit ons onderzoek is naar voren gekomen dat op het voornoemde adres drie personen woonachtig zijn. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat er drie slaapkamers zijn, een woonkamer, een keuken, een doucheruimte en een toilet zijn en die alle bewoners gezamenlijk delen. [de persoon 2] heeft verklaard dat er twee personen op het huurcontract staan maar dat ze zich alle drie op het adres in mochten schrijven.

Besluitvorming

3. Bij brief van 2 maart 2018 heeft verweerder eiser bericht voornemens te zijn een bestuurlijke boete op te leggen van € 6.000 per woning (€ 12.000 in totaal) wegens het zonder vergunning omzetten van zelfstandige woonruimten naar onzelfstandige woonruimten. Eiser heeft op 9 april 2018 zijn zienswijze gegeven op dit voornemen.

4. Bij het primaire besluit heeft verweerder een bestuurlijke boete opgelegd van in totaal € 12.000,- en deze boete ingevorderd, omdat eiser de woningen zonder vergunning heeft omgezet van zelfstandige woonruimten naar onzelfstandige woonruimten.

5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Eiser heeft het bestreden besluit gemotiveerd betwist. De door eiser aangevoerde gronden zullen hieronder apart worden besproken.

Wettelijk kader

6. De wet- en regelgeving die in deze zaak van toepassing is, is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt onderdeel uit van de uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

- Waren de toezichthouders bevoegd?

7.1.

Eiser heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de toezichthouders die de woningen hebben bezocht niet werkzaam zijn in de functie van medewerker handhaving E en F en daardoor niet bevoegd waren om het onderzoek te doen. Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat de medewerkers van de Afdeling Wonen op grond van het aanwijzingsbesluit van 29 maart 20171 zijn aangewezen als toezichthouders en dus bevoegd zijn om toezicht te houden.

7.2.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee de beroepsgrond voldoende weerlegd. Uit het aanwijzingsbesluit blijkt dat medewerkers van de Afdeling Wonen in de functie van medewerker handhaving E en F, belast zijn met het toezicht op de naleving van de Huisvestingswet en de Huisvestingsverordening. De stelling van eiser, dat niet is gebleken dat de medewerkers werkzaam zijn als medewerker handhaving E en F, is niet onderbouwd. Eiser heeft geen aanwijzingen naar voren gebracht waaruit opgemaakt zou kunnen worden dat de medewerkers niet in de functie medewerker handhaving E en F werkzaam zijn. De stelling van eiser, dat het aan verweerder is om aan te tonen dat de medewerkers bevoegd zijn, volgt de rechtbank niet. Aangezien eiser degene is die aanvoert dat de medewerkers – anders dan uit het aanwijzingsbesluit volgt – níet bevoegd zijn, is het ook aan eiser om dit nader te onderbouwen of in ieder geval een begin van bewijs van deze stelling te leveren. Eiser heeft dit nagelaten. Dit betekent dat van een bevoegdheidsgebrek geen sprake is en dat verweerder het naar aanleiding van het onderzoek in de woning opgestelde rapport van bevindingen aan de boeteopleggingen ten grondslag mocht leggen.

- Hadden de bewoners de cautie moeten krijgen?

8.1.

Eiser heeft aangevoerd dat de medewerkers van verweerder hebben nagelaten om de bewoners van de woningen voorafgaand aan de ondervraging de cautie te geven. Er is dus niet voldaan aan de eisen van artikel 5:10a van de Awb.2 Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat eiser wel degelijk de cautie heeft gekregen.

8.2.

De rechtbank stelt vast dat eiser bij het voornemen is gewezen op zijn recht om niet te hoeven antwoorden. Dat is ook niet in geschil. In geschil is of ook de huurders hadden moeten worden gewezen op hun zwijgrecht. De rechtbank is van oordeel dat de huurders in dit geval niet hoefden te worden gewezen op hun zwijgrecht. In deze zaak gaat het immers om de boete die aan eiser is opgelegd en niet om een eventuele boete die aan de huurders zou kunnen worden opgelegd. Verder was, zoals verweerder ook stelt, van een verhoor dat is bedoeld met het oog op het opleggen van een bestraffende sanctie nog geen sprake op het moment van het huisbezoek. De handhavers waren op dat moment bezig met het verzamelen van informatie. Tot slot merkt de rechtbank in dit verband nog op dat gelet op het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb, een eventuele – hier dus niet aan de orde zijnde – schending van de rechten van de huurders nog niet zou leiden tot vernietiging van dit bestreden besluit. De cautie die de huurders mogelijk hadden moeten krijgen, strekt immers tot bescherming van de rechten van de huurders en niet tot bescherming van de rechten van eiser. Dus zelfs als verweerder de huurders de cautie hád moeten geven, zijn de rechten van eiser niet geschonden. De cautie is namelijk niet bedoeld om te voorkomen dat iemand anders een bestraffende sanctie krijgt. Ook deze grond slaagt niet.

- Mochten de toezichthouders de woningen binnentreden?

9.1.

Eiser heeft...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT