Uitspraak Nº AWB 18 _ 7967. Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2020-04-14

ECLIECLI:NL:RBZWB:2020:1806
Date14 Abril 2020
Docket NumberAWB 18 _ 7967
CourtRechtbank Zeeland-West-Brabant (Neederland)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 18/7967 AW

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 april 2020 in de zaak tussen [naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. D.E. de Hoop,

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder.
Procesverloop

De minister heeft ten aanzien van eiser de volgende 6 besluiten genomen:

  • -

    een dienstopdracht om op een afspraak te verschijnen (besluit van 6 april 2017);

  • -

    een verlenging van de periode om tijdelijk andere werkzaamheden te verrichten (besluit van 19 juli 2017);

  • -

    een dienstopdracht om op een afspraak te verschijnen (besluit van 12 september 2017);

  • -

    een dienstopdracht om op een afspraak te verschijnen (besluit van 22 september 2017);

  • -

    het verlenen van buitengewoon verlof en het beëindigen van de tijdelijk opgedragen andere werkzaamheden (mondeling besluit van 26 september 2017 en schriftelijk bevestigd op 27 september 2017);

  • -

    het verlenen van ontslag (besluit van 13 december 2017).

Daarnaast heeft de minister aan eiser een waarschuwing gegeven (brief van 14 september 2017).

In het besluit van 9 oktober 2018 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser tegen de brief van 14 september 2017 niet-ontvankelijk verklaard en de bezwaren van eiser tegen de hiervoor genoemde 6 besluiten ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De behandeling van het beroep stond in eerste instantie gepland op een zitting van de rechtbank op 12 december 2019. Bij deze zitting waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde, en mr. P. Mataw, [naam leidinggevende1] en [naam vertegenwoordiger1] namens de minister. Tijdens deze zitting bleek dat de minister de beroepsgronden van eiser niet had ontvangen. De rechtbank heeft vervolgens op verzoek van eiser besloten om de behandeling van het beroep op een later tijdstip voort te zetten.

Het beroep is verder besproken op de zitting van de rechtbank op 3 maart 2020. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde, en mr. P. Mataw, [naam leidinggevende1] en [naam vertegenwoordiger1] namens de minister.

Overwegingen

Was [manager P&O] bevoegd om het bestreden besluit te nemen?

1. Het bestreden besluit is genomen door [manager P&O] , namens de minister. Eiser vraagt zich af of [manager P&O] wel bevoegd was om het bestreden besluit te nemen.

2. Uit de door de minister overgelegde stukken1 blijkt dat de manager HRM bevoegd is om het bestreden besluit te nemen. Partijen zijn het erover eens dat de manager P&O die bevoegdheid dan ook heeft. De rechtbank vindt dat ook.

3. Eiser vraagt zich echter af of [manager P&O] de functie van manager P&O heeft. In het bestreden besluit staat dat zij manager P&O is, maar dat blijkt volgens eiser nergens uit.

De minister heeft tijdens de zitting bevestigd dat [manager P&O] manager P&O was op het moment dat het bestreden besluit werd genomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om daaraan te twijfelen en zal daarom niet overgaan tot het opvragen van nadere stukken bij de minister om dit schriftelijk bevestigd te zien.

4. De rechtbank is van oordeel dat [manager P&O] bevoegd was om het bestreden besluit te nemen.

Verbetertraject

5. De minister heeft eiser verplicht om met ingang van 30 januari 2017 tijdelijk andere werkzaamheden te verrichten, vooralsnog voor de duur van 6 maanden2. Eiser was het niet eens met dit besluit en heeft dit uiteindelijk ter beoordeling voorgelegd aan de rechtbank. De rechtbank heeft op 19 maart 2018 geoordeeld dat de minister dit besluit in redelijkheid heeft kunnen nemen (ECLI:NL:RBZWB:2018:1757). Eiser heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld.

6. De minister heeft aan het verrichten van andere werkzaamheden ook een verbetertraject gekoppeld.

7. De verplichting om tijdelijk andere werkzaamheden te verrichten, was onder meer gebaseerd op de omstandigheid dat eiser opdrachten van zijn leidinggevende niet heeft opgevolgd en dat hij veelvuldig heeft geëscaleerd naar derden.

De rechtbank vindt het daarom te begrijpen dat de minister er ook voor heeft gekozen om eiser een verbetertraject op te leggen.

8. Het verbetertraject is gericht op eisers houding, gedrag en communicatiewijze. Er is afgesproken dat eiser tijdens het traject wekelijks voortgangsgesprekken heeft met zijn eigen leidinggevende ( [naam leidinggevende2] ). Het doel van het verbetertraject was namelijk dat eiser terugkeerde in zijn formele functie3.

Eiser heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat hij een andere invulling van het verbetertraject voor ogen had. Eiser wilde namelijk op zijn nieuwe werkplek laten zien dat hij goed functioneerde.

9. De rechtbank overweegt dat het aan de minister is om de inhoud van het verbetertraject vast te stellen. De rechtbank vindt de opzet van het verbetertraject, zoals weergegeven in de brief van 27 februari 2017, voldoende.

Dienstopdracht 1 (besluit van 6 april 2017)

10. Wat is er gebeurd?

Op 27 februari 2017 is de afspraak gemaakt dat eiser wekelijks een gesprek zou hebben met [naam leidinggevende2] en P&O. Deze gesprekken zouden worden ingepland. Eiser is de mogelijkheid geboden om zelf ook iemand mee te nemen naar de gesprekken. Daarbij is aangegeven dat het voor het slagen van het verbetertraject van belang is dat eiser in gesprek blijft met zijn leidinggevende [naam leidinggevende2] . Eiser heeft vervolgens [naam persoon] gevraagd om bij de gesprekken aanwezig te zijn.

Eiser heeft op 27 februari 2017 laten weten dat het ingeplande gesprek van 13 maart 2017 geen doorgang kan vinden, omdat [naam persoon] niet bij het gesprek aanwezig kan zijn.

[naam leidinggevende2] wilde tijdens het gesprek van 2 maart 2017 met eiser praten over onder meer de verbeteracties, zoals vermeld in de brief van 27 februari 2017. Eiser heeft vervolgens aangegeven dat hij op dat moment niet wilde praten over de verbeteracties, omdat hij pas twee dagen eerder op de hoogte was geraakt van de inhoud van die brief.

Op 4 april 2017 heeft eiser laten weten dat de ingeplande gesprekken van 6 april en 13 april 2017 geen doorgang kunnen vinden, omdat [naam persoon] niet bij deze gesprekken aanwezig kan zijn. Eiser geeft aan dat hij zelf alleen nog ruimte heeft op 11 april 2017, maar dat deze datum ook niet mogelijk lijkt te zijn, gelet op de volle agenda van [naam persoon] .

Op 5 april 2017 heeft [naam leidinggevende2] aan eiser laten weten dat hij het gesprek van 6 april 2017 door wil laten gaan en dat eiser iemand anders mee mag nemen naar het gesprek. Eiser heeft vervolgens aangegeven dat hij niet op zo’n korte termijn iemand anders kan meenemen naar het gesprek en dat hij graag verneemt of er sprake is van een dienstopdracht om op het gesprek van 6 april 2017 te verschijnen. Het gesprek van 6 april 2017 is uiteindelijk niet doorgegaan.

11. Waar gaat het om?

De minister heeft eiser een dienstopdracht gegeven om op 11 april 2017 te verschijnen voor een gesprek met onder meer [naam leidinggevende1] en [naam leidinggevende2] . Eiser is het niet eens met deze dienstopdracht.

12. Wat vindt de rechtbank ervan?

De rechtbank stelt vast dat eiser op 4 april 2017 de gesprekken van 6 april en 13 april 2017 heeft afgezegd. Deze wekelijkse gesprekken op donderdagen stonden al sinds eind februari 2017 vast. Het voorstel van [naam leidinggevende2] om het gesprek van 6 april 2017 toch door te laten gaan, wordt door eiser afgehouden. Eiser heeft aangevoerd dat er in overleg al een nieuwe datum tot stand was gekomen, namelijk 11 april 2017. De rechtbank is het daar niet mee eens. Het is juist dat eiser de datum van 11 april 2017 heeft genoemd, maar hij heeft daarbij aangegeven dat een gesprek op deze datum waarschijnlijk ook niet mogelijk is, vanwege de volle agenda van de [naam persoon] . Eiser geeft hiermee juist aan dat 11 april 2017 waarschijnlijk ook geen reële optie is.

In de brief van 27 februari 2017 is aangegeven dat de minister het van belang vindt dat eiser en zijn leidinggevende gedurende het verbetertraject (wekelijks) met elkaar in gesprek blijven. Het niet door laten gaan van de gesprekken van 6 april en 13 april 2017 zou die doelstelling doorkruisen. Nu eiser voor wat betreft de door hem genoemde datum van 11 april 2017 een slag om de arm heeft gehouden en geen vervangende data heeft genoemd waarop de gesprekken kunnen plaatsvinden, vindt de rechtbank dat de minister aan eiser op goede gronden de dienstopdracht heeft gegeven om...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT