Uitspraak Nº AWB - 19 _ 712. Rechtbank Limburg, 2020-04-01

ECLIECLI:NL:RBLIM:2020:2525
Date01 Abril 2020
Docket NumberAWB - 19 _ 712
RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB/ROE 19/712

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 april 2020 in de zaak tussen

[bedrijf 1] , eiseres 1 en [bedrijf 2] , eiseres 2, te [plaats 1] , gezamenlijk eiseressen

(gemachtigde: mr. N.M.C.H. Crooijmans),

en

de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder

(gemachtigden: mr. J.H.G. Metsemakers, mr. ir. M.A. Drapers LLM en [naam 1] ).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseressen om nadeelcompensatie afgewezen.

Bij besluit van 22 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2020.

Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Eiseressen zijn eigenaar/exploitant van een varkenshouderij, gelegen op de percelen kadastraal bekend gemeente [plaats 2] , sectie [nummer 1] nummers [nummer 2] en [nummer 3] , plaatselijk bekend [naam 2] ongenummerd te [plaats 1] .

1.1.

Op 28 mei 2001 (aangevuld bij brief van 15 februari 2005) hebben eiseressen een verzoek om planschade ingediend bij de raad van de gemeente [plaats 3] , omdat zij door het bestemmingsplan “Implementatie-herziening ruimte voor de rivier” waren benadeeld in het gebruik van aan hen toebehorende onbebouwde gronden. Bij besluit van 7 juli 2009 heeft de raad dit verzoek afgewezen, omdat niet het bestemmingsplan het schadeveroorzakende besluit was, maar de Beleidslijn “Ruimte voor de rivier”, die vanaf 19 april 1996 in werking is getreden. Bij besluit van 26 april 2011 heeft de raad het bezwaar tegen het besluit van 7 juli 2009 deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard en het besluit gehandhaafd.

1.2.

Op 15 februari 2005 heeft eiseres 1 een verzoek om nadeelcompensatie ingediend, naar aanleiding van het besluit van 13 september 2002 van verweerder tot weigering van een vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (hierna: Wbr) voor een biggenopfokstal op reeds bebouwde percelen.

1.3.

Bij brief van 20 februari 2009 hebben eiseressen opnieuw een verzoek om nadeelcompensatie ingediend – nu voor de onbebouwde gronden. Hierbij hebben zij aangegeven dat dit enerzijds als een voorwaardelijk verzoek gezien moet worden – voor het geval het verzoek om planschade (genoemd in punt 1.1.) zou worden afgewezen. Anderzijds dient het gezien te worden als een aanvulling op het eerder verzoek om nadeelcompensatie van 15 februari 2005. Ten slotte staat in de brief van 20 februari 2009 dat het verzoek tevens dient te worden beschouwd als ingediend mede namens eiseres 2.

1.4.

Bij besluit van 25 oktober 2010 heeft verweerder het verzoek om nadeelcompensatie van 15 februari 2005 deels toegewezen. Over het verzoek van 20 februari 2009 heeft verweerder zich hierbij niet uitgelaten. Bij uitspraak van deze rechtbank van 21 juni 2019 (ECLI:NL:RBLIM:2019:5712) is dit besluit (voor zover hier van belang) in stand gelaten. Hiertegen is door eiseressen hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de raad van State (verder: de Afdeling).

1.5.

Bij uitspraak van 5 december 2016 heeft deze rechtbank de beslissing van de raad inzake het planschadeverzoek in stand gelaten en het door eiseressen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 21 maart 2018 heeft de Afdeling deze uitspraak bevestigd (ECLI:NL:RVS:2018:972). Deze afwijzing staat zodoende in rechte vast.

1.6.

Bij brief van 4 april 2018 hebben eiseressen vervolgens verweerder verzocht alsnog een besluit te nemen op het voorwaardelijke/aanvullende verzoek om nadeelcompensatie van 20 februari 2009.

2. Bij het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het schadeveroorzakende besluit de Beleidslijn “Ruimte voor de rivier” (verder: de Beleidslijn) is, die op 19 april 1996 in werking is getreden. Dit betekent dat het verzoek wegens verjaring niet toewijsbaar is, aldus verweerder. In het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat voor het verzoek een verjaringstermijn van 5 jaar geldt. Aangezien het voorwaardelijke/aanvullende verzoek om schadevergoeding van 20 februari 2009, en het oorspronkelijke verzoek van 15 februari 2005, ruimschoots vijf jaar na 19 april 1996 zijn ingediend, is er volgens verweerder sprake van verjaring.

3. Eiseressen zijn het hier niet mee eens. Op hetgeen zij als beroepsgronden hebben aangevoerd zal de rechtbank hieronder ingaan.

Datum verzoek

4. De rechtbank ziet zich als eerste voor de vraag gesteld op welke datum het onderhavige verzoek om nadeelcompensatie is gedaan.

5. Eiseressen vinden primair dat als datum van het verzoek heeft te gelden de datum waarop zij het...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT