Uitspraak Nº AWB- 19_5111 tussenuitspraak. Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2020-04-23

ECLIECLI:NL:RBZWB:2020:1927
Docket NumberAWB- 19_5111 tussenuitspraak
Date23 Abril 2020
CourtRechtbank Zeeland-West-Brabant (Neederland)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 19/5111 T

tussenuitspraak van 23 april 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser (gemachtigde: mr. R.Th.J. van ‘t Zelfde),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda , verweerder.
Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 29 augustus 2019 (hierna: bestreden besluit) inzake een aan eiser opgelegde last onder dwangsom wegens het gebruik van een gebouw als woonruimte.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 12 maart 2020.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger1] en

[naam vertegenwoordiger2] .

Overwegingen Inleiding
1.1.

Op een stuk grond – dat indertijd bekend stond als [naam grond] [nummer1] ( [A] en [B] ) te [plaatsnaam] – staan twee gebouwen; een gebouw met een winkel in de eerste bouwlaag, woonruimtes in de tweede en derde bouwlaag en een zolder (hierna: gebouw A), en een gebouw dat indertijd is opgericht en in gebruik genomen als dubbele garage annex opslagruimte (hierna: gebouw B).

1.2.

Oorspronkelijk hoorden beide gebouwen bij elkaar en kon gebouw B rechtstreeks vanuit gebouw A worden bereikt. Inmiddels zijn gebouw A en gebouw B fysiek van elkaar gescheiden door middel van een schutting. Het perceelsgedeelte waarop gebouw A is gesitueerd, staat nog steeds bekend als [naam grond] [nummer1] ( [A] en [B] ) te [plaatsnaam] . Het perceelsgedeelte waarop gebouw B is gesitueerd, staat tegenwoordig bekend als [naam perceel] te [plaatsnaam] .

1.3.

Blijkens de behandeling ter zitting veronderstellen beide partijen dat het in overweging 1.1 van deze uitspraak aangeduide stuk grond (hierna: perceel) in 1997 kadastraal is gesplitst. Uit de stukken waarover de rechtbank beschikt, leidt de rechtbank echter af dat die veronderstelling onjuist is. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.

1.4.

Het perceel staat kadastraal nog steeds bekend als gemeente [plaatsnaam] , sectie A, nummer 8853, zo leren tekeningen die onder verantwoordelijkheid van de beheerder van het kadaster zijn geproduceerd. Zie de tekening die is gehecht aan de notariële akte van 15 juli 1997 (een document dat verweerder als bijlage c aan de rechtbank heeft gezonden) en de tekening die is gehecht aan een uittreksel van het eigendomsregister van het kadaster gedateerd 22 januari 2019 (een document dat verweerder als bijlage d aan de rechtbank heeft gezonden).

1.5.

Wel zijn op 15 juli 1997 ten behoeve van de gebouwen A en B twee appartementsrechten gevestigd. Het ene appartementsrecht (gemeente [plaatsnaam] , sectie A, nummer 9133A-1) geeft recht op het uitsluitend gebruik van de eerste bouwlaag van gebouw A. Het andere appartementsrecht (gemeente [plaatsnaam] , sectie A, nummer 9133A-2) geeft recht op het uitsluitend gebruik van de tweede en derde bouwlaag en de zolder van gebouw A en op het uitsluitend gebruik van gebouw B. Zie bladzijde 3, onder E, van de notariële akte van 15 juli 1997.

1.6.

Ter zitting heeft gemachtigde van eiser verklaard dat de notariële akte van 15 juli 1997 tot nu toe ten onrechte niet, althans niet correct, is ingeschreven in het eigendomsregister van het kadaster. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De rechtbank acht het namelijk hoogst onwaarschijnlijk dat de beheerder van het kadaster meer dan twintig jaren een onjuiste situatie laat voortbestaan. Bovendien spreekt de notariële akte van 15 juli 1997 niet over het splitsen van de eigendom van het perceel.

1.7.

Op basis van het vorenstaande neemt de rechtbank als vaststaand aan dat het perceel tot nu toe niet kadastraal is gesplitst. In dit kader overweegt de rechtbank dat zij bij het vaststellen van relevante feiten niet is gebonden aan de stellingen die partijen die partijen tijdens de beroepsprocedure presenteren.

1.8.

Appartementsrecht 9133A-1 is voor 7/10e deel eigendom van eiser en voor 3/10e deel eigendom van [naam eigenaar] . Aanvankelijk gold dit ook voor appartementsrecht 9133A‑2. Per 7 januari 2019 is appartementsrecht 9133A-2 eigendom van de rechtspersoon ‘Stichting [naam stichting] ’ (hierna: stichting). Het bestuur van de stichting bestaat uit één persoon, namelijk eiser. Een en ander blijkt uit de documenten die verweerder als bijlagen d en e aan de rechtbank heeft gezonden.

Procesverloop

2.1.

Uit onderzoek door toezichthouders van de gemeente Breda is gebleken dat gebouw B momenteel wordt gebruikt als zelfstandige woning. Volgens verweerder is dit in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Binnenstad’ (hierna: bestemmings-plan). Verweerder vindt dit uit stedenbouwkundig en planologisch opzicht onwenselijk. Hij wil dan ook dat aan de bewoning van gebouw B een einde komt.

2.2.

Om dit te bereiken, heeft verweerder bij besluit van 27 september 2018 (hierna: primair besluit) een last onder dwangsom opgelegd. De last behelst de aan eiser gerichte opdracht om het gebruik van gebouw B als woonruimte binnen vier maanden na de verzending van het primaire besluit te staken en gestaakt te houden.

Om ervoor te zorgen dat gebouw B in de toekomst niet wederom als woonruimte zal worden gebruikt, wordt eiser verplicht om één voor (het gebruik van) een woning wezenlijke voorziening binnen vier maanden na de verzending van het primaire besluit te verwijderen en verwijderd te houden. Daarbij heeft eiser de keuze tussen de verwijdering van de keuken of de verwijdering van de sanitaire voorzieningen. In het primaire besluit heeft verweerder concreet omschreven wat hij beschouwt als verwijdering.

De aan de last gekoppelde dwangsom bestaat uit de verplichting tot betaling van een bedrag van € 5.000 ineens als niet of niet tijdig aan de last is voldaan

2.4.

Eiser heeft bezwaar tegen het primaire besluit gemaakt.

2.5.

Verweerder heeft de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de verzending van de beslissing op het bezwaar.

2.6.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard, het primaire...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT