Uitspraak Nº AWB- 20_6158 + 20_6551 VV. Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2020-07-02

ECLIECLI:NL:RBZWB:2020:2822
Docket NumberAWB- 20_6158 + 20_6551 VV
Date02 Julio 2020
CourtRechtbank Zeeland-West-Brabant (Neederland)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht

zaaknummers: BRE 20/6158 WABOA VV en BRE 20/6551 WABOA VV

uitspraak van 2 juli 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

1 Princeville Exploitatie B.V., te Breda, verzoekster sub 1,

gemachtigde: mr. M.P. Wolf,

2 McD Woonboulevard Breda B.V.,te Breda, verzoekster sub 2,

gemachtigde: mr. K.M. Peters,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Als derde partij hebben aan het geding deelgenomen:

  1. Port of Breda B.V., te Spijkenisse, (vergunninghouder)

  2. Prohuis B.V., te Capelle aan den IJssel, (projectontwikkelaar)

gemachtigde: mr. dr. ing. P. de Haan.

Procesverloop

Verzoeksters hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 maart 2020 (bestreden besluit) van het college over de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een hotel met restaurant en het aanleggen van een uitrit. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 18 juni 2020. Verzoekster sub 1 heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en mr. E.C.J. Wouters, kantoorgenoot van de gemachtigde. Verzoekster sub 2 is verschenen bij [naam], directeur, bijgestaan door de gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.L.M. Tijhof, B.P. van den Berg en J.D. Geschiere.

Derde partij is verschenen bij [naam eigenaar], eigenaar van Prohuis B.V., bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

Feiten

1. Op 30 juli 2015 heeft Port of Breda B.V. voor de locatie Bagven Park een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een horecavestiging en reclamemast met technische ruimte op het perceel. Port of Breda B.V. heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekend maken van een beweerdelijk van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Bij uitspraak van 28 oktober 2016 (AWB 16/4025 WABO) heeft de rechtbank het door Port of Breda ingestelde beroep ongegrond verklaard. Port of Breda B.V. heeft hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft in de uitspraak van 13 december 2017 (ECLI:N:RVS:2017:3429) geoordeeld dat nu het aangevraagde bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan en het college niet binnen de daarvoor in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) opgenomen termijn heeft beslist, de omgevingsvergunning op grond van artikel 4:20b, eerste lid, van de Wabo van rechtswege is verleend. Uit publicatie in de Gemeentestem van 20 december 2017 volgt dat het college de van rechtswege verleende omgevingsvergunning van 29 april 2016 voor het bouwen van een horecavestiging met reclamemast op de locatie Bagven Park bekend heeft gemaakt.

Op 28 november 2019 heeft Port of Breda B.V. een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een hotel met restaurant en het aanleggen van een in-/uitrit op de locatie Bagven Park.

In het bestreden besluit heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend.

Verzoekster sub 2 heeft op 30 maart 2020 bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Zij exploiteert een hamburgerrestaurant (vestiging van McDonalds) aan de Woonboulevard te Breda.

Verzoekster sub 1 heeft op 22 april 2020 bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Zij is eigenaresse van de percelen aan [adres]. Op deze percelen exploiteert zij hotel Van der Valk Princeville met restaurant en een vergadercentrum.

Ook hebben verzoeksters de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Standpunten verzoeksters

2.1

Verzoekster sub 1 heeft, samengevat, aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied Zuid 2013’. Zij wijst erop dat op grond van de voor ‘bedrijventerrein’ aangewezen gronden bestemd zijn voor horeca in de vorm van één restaurant, één hotel of combinatie daarvan. Uit de aanvraag en bouwtekeningen blijkt dat het gaat om twee verschillende restaurants op de begane grond, waarvan één restaurant beschikt over een drive thru. Verder blijkt dat er een multifuel station zal komen, wat ook in strijd is met de regels van het bestemmingsplan. Bovendien wordt niet voldaan aan de bouwregels zoals opgenomen in de planregels. Verder wordt gehandeld in strijd met de bestemming ‘waarde-archeologie’.

Volgens verzoekster sub 1 heeft het college niet gemotiveerd dat het bouwplan voldoet aan het bestemmingsplan ‘Parapluplan parkeren 2017’. Er is volgens verzoekster sub 1 bovendien strijd met de gemeentelijke bouwverordening, in die zin dat niet op verontreinigde grond gebouwd mag worden. Verder is volgens verzoekster sub 1 niet duidelijk of aan de redelijke eisen van welstand wordt voldaan. De omgevingsvergunning had volgens verzoekster sub 1 niet verleend kunnen worden zonder toestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i van de Wabo (natuurvergunning). Tot slot heeft verzoekster sub 1 bezwaar gemaakt tegen de vergunning voor het maken van een uitweg.

2.2

Verzoekster sub 2 heeft aangevoerd dat beoogd is om in het gebouw twee restaurants te vestigen, wat in strijd is met het bestemmingsplan. Deze bedoeling blijkt uit de aanvraag, mededelingen van vergunninghoudster en diverse publicaties. Het college had bij duidelijke indicaties dat met bestemmingsplan strijdig gebruik sprake zou zijn, een toets naar de verenigbaarheid van het werkelijk beoogd gebruik moeten aanleggen. Dit is niet gebeurd.

Verzoek om voorlopige voorziening

3.1

Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

3.2

De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeksters een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.

3.3

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.

Wettelijk kader

4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage behorende bij deze uitspraak.

Belanghebbendheid

5.1

De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verzoeksters belanghebbend zijn bij het bestreden besluit. Dit besluit heeft betrekking op de activiteiten bouwen (van een hotel en restaurant) en het maken van een uitweg.

5.2

In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is aangegeven dat onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit betrokken is.

5.3.1

Voor wat betreft het besluitonderdeel over de activiteit bouwen van een hotel en restaurant is aannemelijk dat verzoeksters belanghebbenden zijn. Het hotel en restaurant worden gebouwd binnen hetzelfde verzorgingsgebied als waar verzoeksters een hotel met restaurant respectievelijk een fastfood-restaurant exploiteren.

5.3.2

Ten aanzien van het besluitonderdeel over de uitweg, waartegen alleen verzoekster sub 1 opkomt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster sub 1 niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Het hotel met restaurant van verzoekster sub 1 is gelegen op een afstand van ongeveer 500 meter van de bouwlocatie. Niet is betwist dat vanuit dit hotel géén zicht bestaat op de bouwlocatie. Verder is niet aannemelijk dat ter plaatse van het hotel van verzoekster sub 1 verkeers- of parkeerhinder van enige betekenis kan worden ondervonden ten gevolge van de uitweg. Anders dan verzoekster sub 1 heeft betoogd ziet de voorzieningenrechter niet in dat sprake zou zijn van een onlosmakelijke samenhang tussen de uitweg en de bouw van het hotel met restaurant. Het gaat immers om twee afzonderlijke besluitonderdelen. Dit betekent dat het bezwaar van verzoekster sub 1 tegen het maken van een uitweg naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet-ontvankelijk is. De grieven over de uitweg behoeven dan ook geen bespreking meer.

Relativiteitsvereiste

6.1

De gemachtigde van derde partij heeft ter zitting gewezen op het feit dat het relativiteitsvereiste als bedoeld in artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan een inhoudelijke beoordeling van de grieven van verzoekster sub 1 ten aanzien van archeologie, het parkeren, de welstandstoets, de vermeende bodemverontreiniging en de natuuromgeving. De rechtsregels over deze grieven zien namelijk niet op de bescherming van de belangen van verzoekster sub 1.

6.2.

Op grond van artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

6.3.1

Het relativiteitsvereiste als bedoeld in artikel 8:69a van de Awb is volgens vaste jurisprudentie van de AbRS (bijvoorbeeld de uitspraak van 18 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:842) anders dan verzoekster sub 1 betoogt, niet van toepassing in de bezwaarfase. De wetgever heeft er bewust voor gekozen om het relativiteitsvereiste slechts in te voeren voor de fase van beroep bij de rechter, en niet ook al in de fase van het bezwaar, nu het beslissen op bezwaar een wezenlijk ander karakter heeft dan rechtspraak (Kamerstukken II, 2009-2010, 32...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT