Uitspraak Nº AWB - LEE 17 _ 1534. Rechtbank Noord-Nederland, 2017-12-12

CourtRechtbank Noord-Nederland (Neederland)
ECLIECLI:NL:RBNNE:2017:4711
Date12 Diciembre 2017
Docket NumberAWB - LEE 17 _ 1534
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 17/1534

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 12 december 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde eiser] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Emmen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 7 maart 2014 een naheffingsaanslag opgelegd in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) ten bedrage van € 370.

Bij uitspraak op bezwaar van 21 maart 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand] .

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Op 21 maart 2013 heeft eiser een aangifte BPM ingediend in naar een te betalen bedrag aan BPM van € 4.436. In overeenstemming met de aangifte heeft eiser dit bedrag aan BPM voldaan.

1.2.

Op 23 augustus 2013 heeft verweerder aan eiser een vooraankondiging van de naheffingsaanslag gestuurd, waarin het bedrag en de aanleiding uiteen is gezet.
In deze vooraankondiging is voorts het volgende opgenomen:
Als u het met mijn voornemen om deze naheffingsaanslag op te leggen niet eens bent, stel ik u in de gelegenheid vóór 9 september 2013 te reageren. In uw reactie kunt u aangeven of u uw bedenkingen mondeling wilt toelichten. Tevens kunt u aangeven of u de stukken wilt inzien. Als ik voor deze datum van u geen reactie heb ontvangen, zal ik de naheffing opleggen.”.

1.3.

Op 7 maart 2014 heeft verweerder aan eiser een naheffingsaanslag BPM opgelegd ten bedrage van € 370. Als kenmerk is daarop vermeld: [kenmerk] .

1.4.

Op 13 maart 2014 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Bij brief van 9 mei 2014 heeft eiser de gronden van zijn bezwaar aangevuld.

1.5.

Verweerder heeft, met dagtekening 30 september 2014, aan eiser een brief gestuurd betreffende “Aanhouden afhandeling dossiers”. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:
Geachte heer [gemachtigde eiser] ,
Bij de Belastingdienst, kantoor Roosendaal zijn de onderstaande bezwaarschriften in behandeling met betrekking tot het al dan niet aanmerken van onderwerpelijke voertuigen bij het vaststellen van de handelsinkoopwaarde als BTW auto’s.
In eerdere gesprekken met de heer [naam] van kantoor Emmen en ook heden na het hoorgesprek in een aantal andere zaken , heeft u verzocht de behandeling van dossiers met betrekking tot dit geschil aan te houden tot het moment dat over deze kwestie uitspraak is gedaan in cassatie.
Ik kan hiermee instemmen voor zover het betreft onderstaande dossiers:
(…)

[eiser]

[eiser] – [nummer]

[kenmerk]

“.

1.6.

Op 24 februari 2017 heeft eiser per fax en per reguliere post een ingebrekestelling gestuurd wegens overschrijding van de beslistermijn. Het faxbericht, dat blijkens de aanhef is gericht aan 'Belastingdienst kantoor Breda, Afdeling bezwaar en beroep' te Heerlen, is door eiser naar het faxnummer van de Rechtbank Gelderland gestuurd. Ter zitting heeft eiser het verzendingsoverzicht (met daarop de bevestiging van de verzonden pagina's) overgelegd. Verweerder heeft de ingebrekestelling per post ontvangen op 6 maart 2017.

1.7.

Met dagtekening 21 maart 2017 heeft verweerder eisers bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd. Verweerder heeft vanwege overschrijding van de beslistermijn met één dag een dwangsom van € 20 toegekend. Voorts heeft verweerder aan eiser een proceskostenvergoeding van € 246 toegekend.

Geschil en beoordeling

2. In geschil zijn de volgende vragen:
- Heeft verweerder terecht een dwangsom van € 20 toegekend?
- Is er terecht een bedrag van € 66 aan kosten voor dwanginvordering in rekening gebracht?
- Heeft verweerder de unierechtelijke en/of nationaalrechtelijke hoorplicht geschonden?
- Heeft eiser recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn?
- Heeft eiser recht op een rentevergoeding (Irimie-rente) wegens strijd met het unierecht geheven belasting?


Dwangsom

3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder een hogere dwangsom verschuldigd is, nu hij reeds op 24 februari 2017 per fax een ingebrekestelling heeft verzonden en pas op 21 maart 2017 op zijn bezwaar is beslist. Daaraan doet volgens eiser niet af dat hij de fax naar de rechtbank Gelderland heeft verzonden, vanwege het feit dat de belastingdienst geen gelegenheid geeft tot faxverkeer. De rechtbank Gelderland heeft een doorzendplicht op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aldus eiser.

4. Verweerder heeft aangevoerd dat de ingebrekestelling door hem op 6 maart 2017 is ontvangen, zodat de eerste dag van de termijn waarover een dwangsom verschuldigd wordt, 21 maart 2017 is. Aangezien op 21 maart 2017 uitspraak op bezwaar is gedaan, is een dwangsom van € 20 verschuldigd, welke dan ook terecht is toegekend.

5. De rechtbank stelt voorop dat - anders dan verweerder in zijn verweerschrift heeft opgemerkt - de dwangsom onderdeel is van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT