Uitspraak Nº BK-17/00488. Gerechtshof Den Haag, 2019-09-18

ECLIECLI:NL:GHDHA:2019:2481
Date18 Septiembre 2019
Docket NumberBK-17/00488
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)
GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-17/00488

Uitspraak van 18 september 2019

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [A] )

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Eindhoven, de Inspecteur,

(vertegenwoordigers: [B] en [C] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag

(de Rechtbank) van 6 april 2017, nummer SGR 16/6536.

Procesverloop
1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.233 (de aanslag). Bij beschikking is € 555 belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het tegen de aanslag en de beschikking belastingrente gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de aanslag en de daarbij gegeven beschikking belastingrente vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.098 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd, met veroordeling van de Inspecteur tot vergoeding van € 1.731 aan proceskosten en € 46 griffie-recht aan belanghebbende.

1.4.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Voorafgaande aan de mondelinge behandeling heeft het Hof de volgende nadere stukken ontvangen:

- op 14 juli 2017, 25 september 2017, 22 november 2017, 28 november 2017 en 4 december 2017 van de zijde van belanghebbende;

- op 21 november en 30 november 2017 van de zijde van de Inspecteur.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 5 december 2017. Partijen zijn verschenen. Ter zitting zijn tevens behandeld de hoger beroepen met kenmerk BK-17/00418 en BK-17/00492 betreffende andere zogenoemde Rijnvarenden. Hetgeen ter zitting wordt aangevoerd in een van de zaken wordt geacht te zijn aangevoerd in alle zaken tenzij dat niet op de betreffende zaak betrekking heeft. Van het verhandelde ter zitting is voor elke zaak een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt dat op 19 januari 2018 aan partijen in afschrift is gezonden.

1.6.

Het Hof heeft partijen bij de brief van 19 januari 2018 laten weten dat het het onderzoek van de zaak heropent. Vervolgens heeft tussen het Hof en partijen de volgende briefwisseling plaatsgevonden:

- Faxbericht van 31 januari 2018 van de gemachtigde van belanghebbende;

- Brief van 5 februari 2018 van de Inspecteur;

- Brief van 12 februari 2018 van de Inspecteur;

- Faxbericht van 28 februari 2018 van de gemachtigde van belanghebbende;

- Brief van 9 maart 2018 van het Hof;

- Brief van 19 maart 2018 van de Inspecteur;

- Faxbericht van 2 april 2018 van de gemachtigde van belanghebbende;

- Brief van 3 april 2018 van de Inspecteur;

- Brief van 17 april 2018 van het Hof;

- Faxbericht van 20 april 2018 van de gemachtigde van belanghebbende;

- Brief van 28 augustus 2018 van de Inspecteur;

- Faxbericht van 8 september 2018 van de gemachtigde van belanghebbende;

- Brief Hof 18 april 2019 van het Hof;

- Brief van 29 april 2019 van de Inspecteur;

- Faxbericht van 14 mei 2019 van de gemachtigde van belanghebbende;

- Brief van 27 mei 2019 van de Inspecteur;

- Faxbericht van 19 juni 2019 en 21 juni 2019 van de gemachtigde van belanghebbende;

- Faxbericht van 27 juni 2019 van de gemachtigde van belanghebbende.

De correspondentie van een partij is steeds in afschrift aan de wederpartij gezonden.

1.7.

Een nadere mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 3 juli 2019. Partijen zijn verschenen. Ter zitting zijn tevens behandeld de in 1.5 vermelde hoger beroepen. Hetgeen ter zitting is aangevoerd in een van de zaken wordt geacht te zijn aangevoerd in alle zaken tenzij dat niet op de betreffende zaak betrekking heeft. Van het verhandelde ter zitting is voor elke zaak een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten
2.1.

Belanghebbende, geboren [in] 1963, heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in [Z] .

2.2.

Belanghebbende heeft het gehele jaar 2013 gewerkt aan boord van het binnenvaartschip [D] (het schip). Het schip is een in Nederland geregistreerd tankschip en eigendom van [E] , die in Nederland een onderneming drijft onder de naam Scheepvaartbedrijf [E] . In zijn aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2013 heeft [E] het positieve resultaat uit de exploitatie van het schip als winst uit onderneming verantwoord.

2.3.

Belanghebbende stond het gehele jaar 2013 op de loonlijst van [F] Limited te [G] , Cyprus ( [F] ).

2.4.

Door de Inspectie Leefomgeving en Transport is ten behoeve van het schip een Rijnvaartverklaring afgegeven.

2.5.

[F] heeft zich met betrekking tot het onderhavige tijdvak niet bij de Inspectie Leefomgeving en Transport gemeld als exploitant van het schip. Evenmin heeft de in 2.2. genoemde eigenaar gemeld bij genoemde Inspectie dat sprake is van exploitatie van het schip door een ander dan hemzelf.

2.6.

Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.233. In de aangifte heeft belanghebbende om vrijstelling van premies volksverzekeringen verzocht.

2.7.

De Inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen vastgesteld zonder de gevraagde vrijstelling van premieheffing te verlenen.

2.8.

De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft op 24 juni 2014 aan belanghebbende een A1-verklaring gegeven, waarin is vermeld dat vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014 op hem de Nederlandse socialeverzekeringswetgeving van toepassing is met betrekking tot zijn werkzaamheden voor [F] . De SVB heeft het bezwaar tegen de A1-verklaring afgewezen. [F] heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 30 maart 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:1578, heeft Rechtbank Noord-Nederland het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de SVB opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De SVB en [F] hebben tegen de uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB).

2.9.

De CRvB heeft op 29 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4469, de uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland bevestigd en de SVB opgedragen binnen twaalf weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De SVB heeft op 20 maart 2018 het bezwaar gegrond verklaard en de beslissing en de A1-verklaring van 24 juni 2014 herroepen. Vervolgens heeft de SVB een nieuw besluit genomen, waarin op grond van artikel 16, tweede en derde lid, van Verordening (EG) 987/2009 ten aanzien van belanghebbende over de periode van 1 januari 2013 tot en met 28 februari 2014 de Nederlandse socialeverzekeringswetgeving van toepassing is verklaard, en een nieuwe A1-verklaring gegeven voor deze periode.

2.10.

[F] heeft tegen het besluit van de SVB beroep ingesteld bij de CRvB. De CRvB heeft bij uitspraak van 28 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:852, het beroep ongegrond verklaard.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft in haar uitspraak het volgende overwogen.

Premievrijstelling 2013

12. De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 16 van de Verordening (EG) 987/2009 door de SVB bij besluit van 24 juni 2014 aan [belanghebbende] een A1-verklaring is afgegeven, waarin is vastgesteld dat op basis van artikel 13 van de Verordening (EG) nr. 883/2004 de Nederlandse sociale wetgeving op hem van toepassing is. Anders dan [belanghebbende] meent, volgt uit de uitspraak van rechtbank Noord-Nederland van 30 maart 2016, niet dat deze A1-verklaring is vernietigd. Het vernietigde besluit betreft immers alleen de beslissing op het bezwaar (het bestreden besluit) tegen deze A1-verklaring. De rechtbank Noord-Nederland heeft de SVB daarbij opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar maar dit heeft niet tot gevolg dat de aan [belanghebbende] verstrekte A1-verklaring niet langer geldig is. De SVB heeft ook hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak. Uit de brief van de SVB van 5 juli 2016 is evenmin af te leiden dat de SVB zelf van mening is dat de A1-verklaring is vernietigd aangezien de SVB er in die brief ook aan refereert dat de besluiten (aldus de beslissingen op bezwaar) in de uitspraken van 30 maart 2016 van rechtbank Noord-Nederland zijn vernietigd. Het andersluidende betoog van [belanghebbende] berust op een onjuiste lezing van de brief van 5 juli 2016.

13. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of andere instanties in Nederland waaronder de Belastingdienst gebonden zijn aan een A1-verklaring zoals die is afgeven door de SVB voor het jaar 2013...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT