Uitspraak Nº BK-18/00603. Gerechtshof Den Haag, 2019-01-16

ECLIECLI:NL:GHDHA:2019:79
Date16 Enero 2019
Docket NumberBK-18/00603
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)
GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-18/00603

Uitspraak van 16 januari 2019

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: A. Oosters)

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Vught, de heffingsambtenaar,

(vertegenwoordigers: A.G. Hendriks en M.F.M. van Hees)

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (de Rechtbank) van 29 september 2017, nr. SHE 17/197.

Procesverloop
1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2015 (waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [Y] te [Z] (de woning), voor het kalenderjaar 2016 vastgesteld op € 525.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2016 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Vught (de aanslag).

1.2.

De heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de waarde van de woning verminderd tot een bedrag van € 470.000 en de aanslag dienovereenkomstig verlaagd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft ter zake een griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De griffier heeft ter zake een griffierecht geheven van € 124. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 10 oktober 2018. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

1.6.

Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst en heeft vervolgens tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden; de heffingsambtenaar heeft een brief, gedagtekend 25 oktober 2018, met bijlagen, aan het Hof gezonden en belanghebbende heeft daarop gereageerd bij brief, met bijlage, van 22 november 2018.

1.7.

Met toestemming van partijen is een nadere mondelinge behandeling achterwege gebleven. Het Hof heeft vervolgens het vooronderzoek gesloten.

Vaststaande feiten

2. Het Hof gaat in hoger beroep uit van de door de Rechtbank vastgestelde, in hoger beroep niet betwiste, feiten:

"[Belanghebbende] is eigenaar van de [woning], een vrijstaande woning uit 1975. De woning heeft een inhoud van 574 m³ en beschikt over een berging van 70 m³. Het perceel heeft een oppervlakte van 588 m²."

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft overwogen:

"2. Op [de heffingsambtenaar] rust de last te bewijzen dat de door hem in beroep verdedigde waarde niet te hoog is. De beantwoording van de vraag of [de heffingsambtenaar] aan deze bewijslast heeft voldaan, hangt mede af van wat door [belanghebbende] is aangevoerd.

3. [ Belanghebbende] heeft ter zitting verklaard geen bezwaar te hebben tegen de typering van het vrijstaande bijgebouw als berging dan wel schuur. Ook heeft [belanghebbende] niet de inhoud (70 m³) van dit bijgebouw weersproken. De rechtbank zal daarom bij de beoordeling van het beroep uitgaan van de juistheid van de in het taxatierapport van [de heffingsambtenaar] beschreven objectgegevens.

4. Voor zover [belanghebbende] aanvoert dat van enkele vergelijkingsobjecten de objectkenmerken ontbreken, leidt dat volgens vaste rechtspraak (ECLI:NL:HR:1992:ZC5146 en ECLI:NL:HR:1994:ZC5668) niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak. Eventuele onzorgvuldigheden en onjuistheden/motiveringsgebreken kunnen in beroep worden hersteld en hoeven niet op voorhand te betekenen dat de waardevaststelling onjuist is. [Belanghebbende] heeft nadien het verweerschrift en het daarbij behorende taxatierapport van [de heffingsambtenaar] ontvangen en de gemachtigde van [belanghebbende] heeft daar op zitting ook op gereageerd. Dat [belanghebbende] aldus is geschaad in zijn processuele belangen is de rechtbank niet gebleken. Deze beroepsgrond slaagt niet.

5. [ Belanghebbende] voert aan dat [de heffingsambtenaar] de waarde te hoog heeft bepaald. Hij heeft ter onderbouwing verwezen naar het (gecorrigeerde) taxatierapport van taxateur [A] , aangevuld met zijn correctie ter zitting.

6. [ De heffingsambtenaar] heeft de waarde van de woning in de beroepsfase onderbouwd met zeven in de waardematrix opgenomen vergelijkingsobjecten, te weten [B] , [C] , [D] , [E] [F] , [G] en [H] . Vergelijkingsobject [H] heeft een verkoopdatum van 3 november 2016, dus bijna twee jaar na de waardepeildatum, zodat de rechtbank het om deze reden geen geschikt vergelijkingsobject acht. De vergelijkingsobjecten [E] [D] en [C] zijn ook door [belanghebbende] gebruikt in zijn taxatie. De rechtbank is van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT