Uitspraak Nº BK-19/0523. Gerechtshof Den Haag, 2020-04-21

ECLIECLI:NL:GHDHA:2020:873
Date21 Abril 2020
Docket NumberBK-19/0523
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)
GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-19/00523

Uitspraak van 21 april 2020

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [A] )

en

de ontvanger van de Belastingdienst, kantoor Heerlen, de Ontvanger,

(vertegenwoordiger: [B] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 1 augustus 2019, nummer SGR 19/5, betreffende na te vermelden beschikking.

Procesverloop
1.1.

De Ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking van 19 juli 2018 voor een bedrag van € 63.664 aansprakelijk gesteld op grond van artikel 33, eerste lid van de Invorderingswet 1990 (IW) en artikel 60 van de Wet financiering sociale verzekeringen en premiebesluiten voor een door V.O.F. [C] (de VOF) onbetaald gelaten naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 maart 2016, ofwel het eerste kwartaal van 2016 (de beschikking aansprakelijkstelling).

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de beschikking aansprakelijkstelling bezwaar gemaakt.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Ontvanger belanghebbendes bezwaar afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake is door de griffier van de Rechtbank een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 128. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend. Met dagtekening 28 februari 2020 is per fax, en op 3 maart 2020 schriftelijk, van de zijde van belanghebbende een nader stuk met een viertal bijlagen ingekomen.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 10 maart 2020, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is per 1 oktober 2013 vennoot geworden van de VOF en was onbeperkt bevoegd. Op 14 december 2015 is een (nieuw) vennootschap onder firma contract (het vennootschapscontract) ondertekend waarin staat vermeld dat (uitsluitend nog) belanghebbende en [D] (de medevennoot) de vennoten van de VOF zijn.

2.2.

Op 18 april 2016 is namens de VOF voor het eerste kwartaal van 2016 een aangifte omzetbelasting ingediend resulterend in een teruggave van € 157.920. Op 17 juni 2016 is aan de VOF een teruggaaf omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2016 verleend tot dit bedrag. De teruggaaf is uitbetaald op de privérekening van belanghebbende.

2.3.

Op 23 juni 2016 is voor de VOF digitaal een suppletie aangifte voor het eerste kwartaal van 2016 ingediend van € 59.637. De suppletie is niet op aangifte betaald.

2.4.

Met dagtekening 25 juli 2016 is naar aanleiding van de suppletie aan de VOF een naheffingsaanslag omzetbelasting (de naheffingsaanslag) opgelegd over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 maart 2016 ten bedrage van € 59.637 aan belasting.

2.5.

Op 3 oktober 2016 heeft belanghebbende zich bij de Kamer van Koophandel (KvK) met terugwerkende kracht tot 31 mei 2016 laten uitschrijven als vennoot van de VOF. Belanghebbende heeft, in overeenstemming met artikel 3 van het vennootschapscontract, zijn medevennoot in oktober per aangetekende brief bericht uit de VOF te treden.

2.6.

Bij beschikking van 19 juli 2018 is belanghebbende als bestuurder van de VOF aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslag, onder verhoging met een bedrag van € 4.027 aan kosten, invorderingsrente en heffingsrente. De totale aansprakelijkstelling bedraagt daarmee € 63.664. De medevennoot van belanghebbende is voor hetzelfde bedrag aansprakelijk gesteld.

2.7.

In januari 2019 is, nadat de medevennoot met de Ontvanger een afspraak heeft gemaakt, door de medevennoot een bedrag van € 10.500 op het totale bedrag van de aansprakelijkstelling betaald, waardoor het bedrag van de aansprakelijkstelling van belanghebbende is verminderd. Verder is een aan belanghebbende toegekende teruggaaf inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) met de aansprakelijkstelling verrekend. Na deze betaling en verrekening resteert op de aansprakelijkstelling uitsluitend nog een bedrag aan enkelvoudige belasting van € 41.918.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft - voor zover te dezen van belang - als volgt beslist:

“7. Ingevolge artikel 33 van de Invorderingswet is [belanghebbende] als vennoot hoofdelijk aansprakelijk voor de rijksbelastingen verschuldigd door de VOF. De naheffingsaanslag ziet op het eerste kwartaal 2016 en is opgelegd op 25 juli 2016...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT