Uitspraak Nº C/01/334971 / KG ZA 18-324. Rechtbank Oost-Brabant, 2018-07-26

ECLIECLI:NL:RBOBR:2018:3629
Date26 Julio 2018
Docket NumberC/01/334971 / KG ZA 18-324

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

zaaknummer / rolnummer: C/01/334971 / KG ZA 18-324

Vonnis in kort geding van 26 juli 2018

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiseres] ,

gevestigd te [woonplaats] ,

eiseres,

advocaat mr. G.C. Vergouwen te Eindhoven,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde] ,

gevestigd te [woonplaats] ,

gedaagde,

advocaat mr. V.H.B. Kruit te Utrecht.

Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1 De procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding van 5 juli 2018 met producties 1 tot en met 23;

  • -

    de brief van 12 juli 2018 van mr. Vergouwen met productie 24;

  • -

    de brief van 13 juli 2018 van mr. Vergouwen met producties 25 en 26;

  • -

    de brief van 13 juli 2018 van mr. Kruit met producties A tot en met L;

  • -

    de mondelinge behandeling van 19 juli 2018 te 9.30 uur;

  • -

    de pleitnota van mr. Vergouwen namens [eiseres] ;

  • -

    de pleitnota van mr. Kruit namens [gedaagde] .

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De (relevante) feiten
2.1.

[eiseres] is een holdingvennootschap, waarvan de heer [naam 1] (hierna te noemen: [naam 1] ) enig bestuurder is.

2.2.

[gedaagde] is een vennootschap die zich bezighoudt met inspectie, onderhoud en advies met betrekking tot onroerende zaken. Enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde] is [A] (hierna te noemen: [A] ). Enig aandeelhouder en bestuurder van [A] is de heer [naam 2] (hierna te noemen: [naam 2] ).

2.3.

[eiseres] en [gedaagde] voeren reeds jarenlang een juridische strijd met vele procedures met als onderwerp een overnamegeschil. Kort gezegd gaat het om het volgende: [A] heeft op 15 augustus 2012 de aandelen in [gedaagde] en de – inmiddels failliete – zustervennootschap [B] (hierna te noemen: [B] ) van [eiseres] gekocht en overgedragen gekregen. In dat kader is door [eiseres] een aantal vrijwaringen afgegeven. Medio 2014 is [gedaagde] door [C] (hierna te noemen: [C] ) in rechte aangesproken tot betaling van een hoofdsom van

€ 37.770,00, te vermeerderen met rente en kosten. [C] heeft aan deze vordering de in een aannemingsovereenkomst overeengekomen betalingsverbintenis ten grondslag gelegd. [gedaagde] heeft [eiseres] en [naam 1] destijds in vrijwaring opgeroepen en – samengevat – gevorderd dat zij worden veroordeeld om aan [gedaagde] te betalen al hetgeen waartoe [gedaagde] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld (ten opzichte van [C] ).

2.4.

In de hiervoor genoemde koopovereenkomst van 15 augustus 2012, waarin als gezegd is overeengekomen dat [A] de aandelen in [gedaagde] kocht van [eiseres] , is – voor zover thans van belang – het volgende vermeld, waarbij met [B] en [gedaagde] zijn aangeduid als “ [D] ”:

“Art 13.1. Specifieke vrijwaringen

De Verkoper zal de Koper vrijwaren en schadeloosstellen voor vorderingen of procedures die tegen de Koper of [D] , of beiden, worden ingesteld, en voor schade en kosten die de Koper en [D] mochten lijden of maken ten gevolge van of in verband met:

(…)

13.1.8.

enige kosten of schade voortvloeiende uit de [E] claim als beschreven in [F] .”

Bijlage 9 [F] , vermeldt – voor zover thans van belang – het volgende:

“(…)

Afgelopen woensdag (27 juni 2012) heb ik geprobeerd bij de [E] dit financieel af te ronden. Zij hebben mij toen verrassend een claim voorgelegd van € 32.500,= (was eerst aanzienlijk hoger) voor oponthoud, problemen, extra kosten etc.

Ik heb aangegeven dit met mijn onderaannemer [C] te bespreken en dan er op terug te komen. Dit heb ik heden gedaan en [C] heeft via mij al gevraagd aan de [E] om deze claim te onderbouwen.

Daarnaast blijkt het moederbedrijf van [C] , de [G] , ook regelmatig voor [E] te werken.

Het gesprek van hedenmorgen (29-6-2012) was positief en er is uit voorgekomen dat de directeur van [G] , dhr. [naam 3] achter de schermen zich sterk gaat maken om de claim te laten verdwijnen en/of sterk laat verminderen.

Dit zal naar verwachting snel zijn beslag krijgen, zodat we dit kunnen afhandelen. Tot deze tijd wordt de omvang van de claim € 32.500,= door [E] niet aan ons betaald en wij niet aan [C] .

Ik wil me garant stellen met [eiseres] voor deze claim en afhandeling.

Met vriendelijke groet,

[eiseres] ”

2.5.

Op 14 september 2016 heeft de rechtbank Rotterdam terzake voornoemd geschil vonnis gewezen (hierna te noemen: het vonnis van 14 september 2016). Daarvan is rechtsoverweging 5.24 voor dit geschil relevant:

“De rechtbank gaat ervan uit dat [gedaagde] en/of [A] de onderhavige vordering van [gedaagde] op [eiseres] (nog) niet heeft verrekend. Voor zover dat wel is gebeurd, kan zij het bedrag uiteraard niet normaals op [eiseres] verhalen.”

De beslissing luidt als volgt:

“6. De beslissing

De rechtbank

in de hoofdzaak:

in conventie:

veroordeelt [gedaagde] om aan [C] te betalen de hoofdsom van € 37.770,-- te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf 1 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;

veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [C] tot heden begroot op € 3.138,52 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;

verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

in de vrijwaring:

veroordeelt [eiseres] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan [gedaagde] te voldoen al datgene waartoe [gedaagde] in de hoofdzaak tussen [gedaagde] en [C] is veroordeeld, inclusief de proceskosten in conventie;

veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.158,-- te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening en te vermeerderen met de nakosten van € 131,-- dan wel indien betekening van het vonnis plaatsvindt, van € 199,--,

veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten in de vrijwaringsprocedure jegens [naam 1] , die aan de zijde van [naam 1] worden begroot op nihil,

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af.”

2.6.

Op verzoek van [C] heeft deurwaarderskantoor Tempelman – de Niet Gerechtsdeurwaarders op 16 september 2016 het vonnis van 14 september 2016 aan [eiseres] betekend en ten laste van [gedaagde] onder haar executoriaal beslag gelegd:

“op alle gelden, geldswaarden en/of roerende zaken die geen registergoederen zijn, welke de derde-beslagene onder zich heeft uit reeds nu bestaande rechtsverhouding, danwel onder haar berusting heeft ten behoeve van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde] voornoemd, zulks om te komen tot verhaal voor de vordering van requirante op de gerequireerde voornoemd, tot een beloop van de volgende bedragen:

In conventie

Hoofdsom € 37.770,00

Wettelijke rente ex artikel

6:119a BW tot en met 15-9-2016 € 14.319,77

Wettelijke rente ex artikel

6:119a BW tot en met 15-9-2016 P.M.

Proceskosten € 3.138,52

Nakosten € 199,00

In reconventie

Proceskosten € 579,00

Betekenings- en executiekosten € 79,62

Kosten van dit derdenbeslag € 162,97

Kosten van overbetekening € 65,83”

2.7.

[deurwaarder 1] heeft op 16 september 2016 op verzoek van [gedaagde] het vonnis van 14 september 2016 aan [eiseres] betekend en bevel gedaan tot betaling van:

“Hoofdsom in conventie € 37770,00

Proceskosten in conventie € 3138,62

Proceskosten in de vrijwaring € 1156,00

Nasalaris in conventie € 199,00

Nasalaris in de vrijwaring € 199,00

Rente € 14472,67

Overige kosten € 11,60

Te voldoen € 56948,79

Kosten betekening € 90,54

-----------------

Totaal € 56937,87”

2.8.

Bij e-mailbericht van 2 november 2016 te 15.04 uur heeft de advocaat van [C] , mr. T. van der Meeren, [naam 2] – voor zover thans van belang – het volgende bericht:

“ [gedaagde] BV wil van [C] een antwoord op de vraag of en zo ja op welke wijze [C] en [gedaagde] BV afspraken zouden hebben gemaakt over verrekening van de vordering van [C] op [gedaagde] BV ad € 37.770 (te vermeerderen met rente en kosten) met de vermeende overheveling van het onderhoudscontract dat [gedaagde] BV (met [E] had) naar [C] .

[C] , althans haar bestuurder [naam 3] , wil daarover een verklaring afleggen, maar wenst daar wel een vergoeding van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT