Uitspraak Nº c:/01/28667 / FA RK 14-6310. Rechtbank Oost-Brabant, 2015-07-09

ECLIECLI:NL:RBOBR:2015:4012
Date09 Julio 2015
Docket Numberc:/01/28667 / FA RK 14-6310

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht

Zaaknummer : C/01/286667 / FA RK 14-6310

Uitspraak : 9 juli 2015

Beschikking betreffende alimentatie in de zaak van

[verzoeker][verzoeker],

wonende te [woonplaats],

advocaat mr. L.L.A. Cox,

tegen

[verweerster][verweerster],

wonende te [woonplaats],

advocaat mr. A. Sanders-Maanurdin,

partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de man en de vrouw.

1 De procedure
1.1.

De rechtbank heeft kennisgenomen van:

  • -

    een verzoekschrift van de man met producties 1 tot en met 7, ontvangen ter griffie op 20 november 2014;

  • -

    een verweerschrift van de vrouw, tevens houdende een zelfstandig verzoek, met producties 1 tot en met 14;

  • -

    een verweerschrift van de man op het zelfstandig verzoek van de vrouw, met producties 8 tot en met 13;

- de correspondentie, waaronder met name:

  • -

    een F9-formulier van mr. Sanders-Maanurdin van 26 mei 2015 met producties 15 tot en met 25,

  • -

    een brief van mr. Cox van 29 mei 2015 met producties 14 tot en met 25, welke brief een wijziging van het verzoek behelst.

1.2.

De griffier heeft de [minderjarige X] in de gelegenheid gesteld om haar mening omtrent het verzoek aan de rechter kenbaar te maken. De minderjarige heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

1.3.

De zaak is behandeld ter zitting van 11 juni 2015. Verschenen zijn partijen en hun advocaten.

2 De feiten
2.1.

Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 4 april 2008 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 15 april 2008 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

2.2.

Uit het inmiddels ontbonden huwelijk van partijen zijn de navolgende minderjarigen geboren:

  • -

    [minderjarige X], te [geboorteplaats] op [geboortedatum]

  • -

    [minderjarige Z], te [geboorteplaats] op [geboortedatum].

De kinderen wonen bij de vrouw. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit.

2.3.

In de echtscheidingsbeschikking is de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald op € 305,= per kind per maand met ingang van de datum waarop de echtelijke woning zal zijn geleverd aan de derde-koper. Daarnaast is bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, maar niet eerder dan dat de echtelijke woning is geleverd aan een derde-koper, aan de vrouw € 193,40 per maand moet voldoen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.

2.4.

Partijen hebben op 21 februari 2008 een echtscheidingsconvenant ondertekend (dat niet is opgenomen in de echtscheidingsbeschikking) waarin hun afspraken zijn opgenomen over de gevolgen van de ontbinding van hun huwelijk.

3 Het verzoek, verweer en zelfstandig verzoek
3.1.

De man verzoekt, na wijziging van zijn inleidende verzoek, de rechtbank om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad – kort gezegd – zowel de echtscheidingsbeschikking als de afspraak in het echtscheidingsconvenant voor wat betreft de onderdelen I, II sub C, III sub F2 en onder III sub L3 alsmede de afspraak door partijen op 8 mei 2008 ondertekend voor wat betreft de abonnementskosten van de kinderen te doen wijzigen, in die zin dat wordt bepaald dat:

  • -

    de man met ingang van 5 september 2014, althans met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift in deze zaak, althans met ingang van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarige kinderen dient te voldoen van € 98,23 per kind per maand, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren,

  • -

    de door de man ten behoeve van de vrouw verschuldigde bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 5 september 2014, althans met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift in deze zaak, althans met ingang van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, op nihil wordt gesteld, dan wel wordt verlaagd tot een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag,

  • -

    de man na 8 jaren na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand niet meer verplicht is tot het doen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw in die zin dat de duur van de partnerali-mentatie wordt gelimiteerd tot 8 jaar na inschrijving van die beschikking in dat register,

  • -

    de afspraken onder I, onder II sub C, onder III sub F2 en onder III sub L3 uit het echtscheidingsconvenant van 21 februari 2008 als ingetrokken worden beschouwd,

  • -

    de afspraak tussen partijen, ondertekend op 8 mei 2008, betreffende de abonnementskosten van de kinderen als ingetrokken wordt beschouwd.

3.2.

De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken van de man. Zij vraagt de rechtbank bij wijze van zelfstandig verzoek eveneens, uitvoerbaar bij voorraad, wijziging van de echtscheidingsbeschikking in dier voege, dat de rechtbank bepaalt dat de man aan de vrouw een bijdrage in haar levensonderhoud moet betalen van

€ 1.032,00 per maand, althans ter hoogte van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de datum van het inleidende verzoekschrift althans een in goede justitie te bepalen datum. Daarnaast verzoekt de vrouw de rechtbank om de man te veroordelen tot nakoming van de afspraak opgenomen onder II sub C van het echtscheidingsconvenant, door uiterlijk zeven dagen na de datum van de beschikking een bedrag van € 516,63 aan niet vergoede ziektekosten en aanvullende school-/studiekosten aan de vrouw te betalen.

4 De beoordeling Wijziging van omstandigheden
4.1.

Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van gewijzigde omstandigheden. Dit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank een hernieuwde beoordeling van de partner- en kinderalimentatie.

Kinderalimentatie

Behoefte [minderjarige X] en [minderjarige Z]

4.2.

Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [minderjarige X] en [minderjarige Z] in de aanloop naar ondertekening van het echtscheidingsconvenant in 2008 is bepaald op € 610,00 per maand voor de beide kinderen samen. Dit bedrag is de man nadien ook aan de vrouw gaan voldoen. De rechtbank zal deze behoefte daarom indexeren per 1 januari 2009 en stelt de behoefte van [minderjarige X] en [minderjarige Z] vast op € 680,05 per 1 januari 2014 (€ 685,49 per 1 januari 2015). Op deze behoefte strekt in mindering het kindgebonden budget dat de vrouw ontving in 2014 (€ 171,08 per maand) en ontvangt vanaf 1 januari 2015 (€ 454,= per maand). Het aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen bedraagt daarmee € 508,97 per maand in 2014 en € 231,49 per maand in 2015.

Behoefte [minderjarige Y]

4.3.

Op 1 december 2011 is uit de relatie van de man en zijn nieuwe partner zoon [minderjarige Y] geboren. De man is sindsdien onderhoudsplichtig voor drie kinderen. Partijen strijden over de vraag wat de hoogte is van de behoefte van [minderjarige Y]. Zij zijn het er over eens dat deze behoefte moet worden bepaald aan de hand van het netto besteedbaar inkomen van de man en diens nieuwe partner in 2014, zodat de rechtbank dat zal volgen.

4.4.

Niet in geschil is dat het inkomen van de man, na correctie met de kosten voor de auto van de zaak, in 2014 € 55.986,24 bruto per jaar bedroeg. Ter zitting heeft de man ermee ingestemd om in het kader van de berekening van de behoefte van [minderjarige Y] geen rekening te houden met de door hem gestelde lijfrentepremie nu deze premie toen nog niet werd voldaan. De rechtbank stelt daarmee het netto besteedbaar inkomen van de man in 2014 vast op € 3.039,= per maand. De man betaalde in 2014 € 680,05 per maand aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige X] en [minderjarige Z]. De vrouw heeft gesteld dat de betaalde kinderalimentatie niet ten goede kwam aan [minderjarige Y], zodat het netto besteedbaar inkomen van de man met dit bedrag moet worden verminderd. De rechtbank is dat met de vrouw eens. De man ontving in 2014 € 81,= fiscaal voordeel voor de door hem betaalde kinderalimentatie, zodat hij maandelijks € 599,05 netto betaalde voor [minderjarige X] en [minderjarige Z]. Uitgaande van bovenvermeld netto besteedbaar inkomen bedroeg het netto besteedbaar inkomen van de man in 2014 dat ten gunste kwam aan zijn nieuwe gezin daarmee € 2.439,95 per maand.

4.5.

Tussen partijen is niet in geschil dat het netto besteedbaar inkomen van de nieuwe partner van de man in 2014 € 2.716,91 per maand bedroeg, zodat de rechtbank daarvan zal uitgaan.

4.6.

Het netto gezinsinkomen van de man en zijn nieuwe partner bedroeg gezien het voorgaande in 2014 € 5.156,86 per maand. De kosten van [minderjarige Y] bedroegen op grond van de NIBUD tabellen 2014 en uitgaande van 4 kinderbijslagpunten € 816,67 per maand. Niet in geschil is dat dit bedrag moet worden opgehoogd met de kosten van kinderopvang voor [minderjarige Y]. De man heeft gesteld dat deze kosten (in totaal) € 832,46 per maand bedragen. De vrouw heeft dat niet betwist, zodat de rechtbank daarvan zal uitgaan. De rechtbank stelt de totale kosten van [minderjarige Y] daarmee vast op € 1.649,13 per maand (in 2014). Geïndexeerd naar 2015 bedragen de kosten van [minderjarige Y] € 1.662,32 per maand. De man ontvangt geen kindgebonden budget.

Draagkracht man

4.7.

Tussen partijen is niet in geschil dat de draagkracht van de man kan worden bepaald uitgaande van het hiervoor in rechtsoverweging 4.4. genoemde bruto jaarinkomen. Zij strijden over de vraag of rekening moet worden gehouden met de (fiscaal...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT