Uitspraak Nº C/01/346841 / KG ZA 19-289. Rechtbank Oost-Brabant, 2019-08-19

ECLIECLI:NL:RBOBR:2019:5059
Date19 Agosto 2019
Docket NumberC/01/346841 / KG ZA 19-289

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Zaaknummer / rolnummer: C/01/346841 / KG ZA 19-289

Vonnis in kort geding van 19 augustus 2019

in de zaak van:

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ( [land] ),

eiser in conventie,

verweerder in reconventie,

advocaat: mr. D.J.P.H. Stoelhorst te Roermond,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie,

advocaat: mr. M.C. Appünn te Schijndel.

Partijen zullen hierna “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ” genoemd worden.

1 De procedure
1.1.

De procedure blijkt uit:

- de inleidende dagvaarding in kort geding van 13 juni 2019 met (5) producties;

- de brief van 27 juni 2019 van mr. Appünn met (3) producties en de aankondiging van het voornemen een eis in reconventie in te stellen;

- de mondelinge behandeling die op 5 juli 2019 heeft plaatsgevonden en waarbij beide partijen en hun advocaten zijn verschenen. Beide partijen hebben hun standpunt toegelicht, waarbij mr. Appünn gebruik heeft gemaakt van een pleitnota. De voorzieningenrechter heeft de zaak aangehouden tot 6 augustus 2019 te 14.00 uur zodat beide partijen ieder hun voorstel voor een zorg- en contactregeling met de andere ouder nader konden uitwerken;

- de akte van de zijde van [eiser] ;

- de antwoordakte van de zijde van [gedaagde] ;

- de voortzetting van de mondelinge behandeling die op 6 augustus 2019 heeft plaatsgevonden en waarbij opnieuw beide partijen en hun advocaten zijn verschenen. Beide partijen hebben hun standpunt nogmaals toegelicht.

1.2.

Vervolgens is vonnis bepaald.

2 De feiten
2.1.

Partijen hebben met elkaar een affectieve relatie gehad.

2.2.

Uit deze relatie is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] de nu nog minderjarige [kind] (hierna: “ [kind] ”) geboren. [eiser] heeft [kind] erkend en partijen zijn sinds 16 januari 2007 gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.

2.3.

In november 2008 heeft [eiser] de rechtbank verzocht om het hoofdverblijf van [kind] te wijzigen en eenhoofdig ouderlijk gezag voor [eiser] te bepalen. Deze procedure heeft met behulp van mediation geleid tot een kinderconvenant dat in de beschikking van 4 augustus 2009 is opgenomen. Partijen zijn gezamenlijk belast gebleven met het ouderlijk gezag en hebben een co-ouderschap afgesproken.

2.4.

Bij verzoekschrift van 6 augustus 2010 heeft [gedaagde] verzocht om vervangende toestemming om [kind] te mogen inschrijven op een basisschool in [plaats] . [eiser] heeft hiertegen aangevoerd dat partijen in mediation met behulp van een loting reeds waren overeengekomen dat [kind] naar een basisschool in [plaats] zou gaan. De rechtbank heeft het verzoek van [gedaagde] afgewezen.

2.5.

Eind 2017 is [eiser] wegens gezondheidsredenen blijvend verhuisd naar [land] . Hij woont daar met zijn huidige partner en hun minderjarige zoon, [naam zoon/halfbroer] . Vanwege de verhuizing is feitelijk een einde gekomen aan het co-ouderschap van [eiser] en [gedaagde] ten aanzien van [kind] . [gedaagde] heeft de zorg voor [kind] volledig op zich genomen. [kind] heeft een overstap gemaakt van de basisschool in [plaats] naar een basisschool in [plaats] .

2.6.

Medio 2018 is [eiser] een kort geding procedure gestart omtrent het hoofdverblijf van [kind] en een zorg- en contactregeling tussen [eiser] en [kind] . [eiser] heeft tevens een verzoek ingediend bij de bodemrechter.

2.7.

Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling in kort geding op 9 juli 2018 ter beëindiging van de procedure, en in aanvulling op dan wel als wijziging van het kinderconvenant van 2009, onderling afspraken gemaakt die in een proces-verbaal zijn opgenomen. De afspraken hielden (onder meer) in dat [kind] , die in augustus 2018 naar groep 8 zou gaan, de basisschool op zijn huidige basisschool in [plaats] zou afronden, en dat de beslissing over het hoofdverblijf aan de bodemrechter zou worden overgelaten.

2.8.

In de bodemprocedure heeft de Raad voor de Kinderbescherming een adviserende rol gespeeld. De raad heeft geadviseerd het verzoek van [eiser] op het punt van een verhuizing van [kind] naar [land] af te wijzen. Bij beschikking van 14 november 2018 heeft de bodemrechter geoordeeld dat, mede gelet op de afspraak in kort geding (dat [kind] de basisschool in [plaats] zal afronden), niet nu al kan worden beoordeeld of het geven van vervangende toestemming voor verhuizing van [kind] naar [land] over ongeveer acht maanden in het belang van [kind] wenselijk is. Het verzoek van [eiser] is daarom afgewezen.

2.9.

[kind] is in [datum] 2019 12 jaar oud geworden. Hij heeft zijn basisschool inmiddels afgerond. Zijn schooladvies luidt: “VMBO Kader (gemengde leergang)”. [kind] woont momenteel bij [gedaagde] . [gedaagde] gaat op korte termijn met [kind] verhuizen naar [plaats] , waar zij zullen gaan samenwonen met de huidige partner van [gedaagde] en diens dochter van 13 jaar oud. [gedaagde] is op zoek naar een baan voor 32 uur in de week.

2.10.

De middelbare school in [plaats] begint op 2 september 2019. De [land] middelbare school begint op 16 september 2019.

3 De vordering en het verweer

in conventie:

3.1.

[eiser] vordert primair te bepalen dat het hoofdverblijf van [kind] bij [eiser] zal zijn. Subsidiair vordert [eiser] aan hem vervangende toestemming te verlenen om [kind] naar [land] te laten verhuizen, zo nodig met het in de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT