Uitspraak Nº C/01/342513 / HA ZA 19-77. Rechtbank Oost-Brabant, 2019-11-27

ECLIECLI:NL:RBOBR:2019:6781
Date27 Noviembre 2019
Docket NumberC/01/342513 / HA ZA 19-77

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht

Zittingsplaats Eindhoven

zaaknummer / rolnummer: C/01/342513 / HA ZA 19-77

Vonnis van 27 november 2019

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

eiser in conventie,

verweerder in reconventie,

advocaat mr. H.H.G. Theunissen te Roermond,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

gedaagde in conventie,

eiser in reconventie,

advocaat mr. H.M.J. van Boxtel te Eindhoven.

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1 De procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het tussenvonnis van 27 maart 2019,

  • -

    de conclusie van antwoord in reconventie,

  • -

    het proces-verbaal van descente en van comparitie van 15 oktober 2019,

  • -

    de opmerkingen van partijen over het proces-verbaal.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 Inleiding
2.1.

Partijen zijn buren van elkaar. Zij hebben beiden een aantal percelen die grenzen aan elkaar. [gedaagde] maakt gebruik van een van de percelen van [eiser] om via de openbare weg naar de achterzijde van zijn perceel te gaan. Daarover hebben partijen een geschil met elkaar. [eiser] vindt namelijk dat [gedaagde] zich onrechtmatig op zijn perceel begeeft, en wil dat [gedaagde] daarmee stopt. Daarop is zijn eerste vordering gericht. Daarnaast bestaan er nog meer geschillen tussen partijen. Dit heeft geleid tot een flink aantal overige vorderingen die zij over en weer tegen elkaar hebben ingesteld. Al die vorderingen zijn in paragraaf 4 (“het geschil”) weergegeven.

3
3. De feiten

Bij de beoordeling van het geschil vindt de rechtbank de volgende feiten van belang. Deze feiten staan tussen partijen vast, omdat ze niet, of onvoldoende gemotiveerd, zijn betwist.

3.1.

[eiser] is eigenaar van het perceel met woonhuis en toebehoren op het adres [adres 1] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats 2] , sectie B, nummers 2219, 2218 (deze percelen zijn in 2010 kadastraal gesplitst, daarvoor was het één perceel met nummer 2110) en 2214.

3.2.

[gedaagde] is eigenaar van het perceel met woonhuis en toebehoren op het adres [adres 2] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats 2] , sectie B, nummers 2111 en 2112.

3.3.

In opdracht van [eiser] heeft het kadaster een grensreconstructie uitgevoerd. Deze heeft plaatsgevonden op 13 juni 2018 in bijzijn van beide partijen. Het kadaster heeft de kadastrale grens die loopt tussen de percelen op de hieronder afgebeelde kadastrale kaart als volgt weergegeven:

3.4.

[eiser] heeft het perceel 2214 in 2003 van de broer van [gedaagde] gekocht. Op dat perceel lag langs de sloot een pad, waarvan [gedaagde] sinds 1982 incidenteel gebruik maakte om via de openbare weg op de achterzijde van zijn perceel te komen. Nadat [eiser] het perceel had gekocht, heeft hij een nieuw pad met daarbij een houtwal aangelegd. Het oude pad langs de sloot heeft hij geblokkeerd met houtstammen. [gedaagde] maakt sindsdien gebruik van het nieuwe pad dat [eiser] heeft aangelegd. Hij gebruikt het pad voor de doorgang van zijn auto, voor opslag, voor de composthoop, en voor aan- en afvoer van hout. In de houtwal heeft [eiser] een opening aangebracht voor de toegang naar het nieuwe pad.

4 Het geschil in conventie
4.1.

[eiser] vordert samengevat –

1. a. [gedaagde] te verbieden om zich op welke wijze dan ook op de percelen (nummers 2214, 2218 en 2219) van [eiser] te begeven, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per overtreding van dit verbod,

1. b. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.279,95 (voor de herstelkosten van het afgegraven talud en de verwijderde beplanting),

1. c. veroordeling van [gedaagde] om binnen een maand de door hem verwijderde ijzeren palen terug te plaatsen op de door het kadaster aan te wijzen meetpunten op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft,

2. a. veroordeling van [gedaagde] om aan [eiser] een bedrag van € 2.520,10 aan kosten voor

vochtweringswerkzaamheden te betalen,

2. b. veroordeling van [gedaagde] om binnen een maand te zorgen voor een aansluiting van de hemelwaterafvoer in diens voortuin op het riool of anderszins zorg te dragen voor een deugdelijke afvoer, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft,

3.
veroordeling van [gedaagde] om binnen een maand de beplanting die zich in de voor- en achtertuin binnen een afstand van twee meter (in geval van bomen) dan wel 50 cm (in geval van heesters) van de perceelsgrens met [eiser] bevindt, te verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft,

4. veroordeling van [gedaagde] om binnen een maand de ligusterhaag en de houtstapel te verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft,

5. a. veroordeling van [gedaagde] om binnen 14 dagen medewerking te verlenen tot het oprichten van een gemeenschappelijke scheidsmuur van twee meter hoog, ter vervanging van de gemeenschappelijke coniferenhaag, en tot het oprichten van een gemeenschappelijke scheidsmuur op een deel van de grens tussen percelen van partijen, zoals met pijl is aangegeven op de bij dagvaarding gevoegde productie 12, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft,

b. veroordeling van [gedaagde] tot bijdrage voor de helft in de kosten van de scheidsmuren, waaronder tevens begrepen de kosten van verwijdering van de coniferenhaag,

met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.

4.2.

[gedaagde] voert verweer.

in reconventie

4.3.

[gedaagde] vordert samengevat – veroordeling van [eiser]

1. om [gedaagde] recht van overpad te verlenen over de op perceel 2014 gelegen weg naast de sloot van het waterschap van en naar de openbare weg,

2. om [gedaagde] doorgang over het litigieuze pad langs de sloot te verlenen , op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat hem deze doorgang niet wordt verleend,

3. voorwaardelijk, indien de rechtbank oordeelt dat [gedaagde] geen recht van overpad heeft, om [gedaagde] op basis van de tussen hem en [eiser] gesloten overeenkomst doorgang te verlenen over zijn perceel naar de openbare weg aan de achterzijde van diens perceel 2014, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat hij geen toegang verleent,

4. om de over het perceel van [gedaagde] overhangende takken af te hakken voorzover ze doorgeschoten zijn, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat ze niet tijdig verwijderd zijn,

5. om de tegen de coniferenhaag geplaatste houten schutting, ijzeren hekwerk en plastic te verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat dit niet tijdig verwijderd is,

6. om de beukenhaag in de voortuin in hoogte terug te brengen tot twee meter, binnen twee weken, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat de beuken niet op de voorgeschreven lengte worden gebracht,

met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.

De rechtbank begrijpt dat [gedaagde] met “perceel 2014” “perceel 2214” bedoelt en zal vorderingen 1 en 3 als zodanig lezen.

[gedaagde] heeft zijn vordering om [eiser] te veroordelen om de zuilbeuken in de voortuin terug te brengen tot een hoogte van twee meter, ingetrokken.

4.4.

[eiser] voert verweer.

in conventie en in reconventie

4.5.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5 De beoordeling

in conventie en in reconventie

Maakt [gedaagde] onrechtmatig gebruik van het perceel van [eiser] ? (vordering 1a in conventie, vorderingen 1 t/m3 in reconventie)

5.1.

[eiser] stelt daarover het volgende. [gedaagde] heeft vanuit de achterzijde van zijn perceel 2112 over het perceel van [eiser] (2214) een uitweg gecreëerd tussen de sloot van het waterschap en de houtwal van [eiser] naar de achterzijde van de openbare weg. [eiser] heeft hiervoor geen toestemming gegeven. [gedaagde] is dan ook niet gerechtigd om via het perceel van [eiser] naar de openbare weg te gaan en vice versa. [eiser] heeft dat aan [gedaagde] meerdere malen kenbaar gemaakt, maar [gedaagde] blijft desondanks daarmee doorgaan.

5.2.

[gedaagde] voert als eerste het verweer dat hij een recht van overpad heeft voor de doorgang over het perceel van [eiser] . Hij stelt dat hij dat heeft verkregen door verjaring c.q. door het onafgebroken exclusief gebruik van de oude weg gedurende meer dan 20 jaar.

Hij maakt sinds 1982, toen hij perceel 2111 van zijn ouders kocht, gebruik van een recht van overpad over de toegangsweg die ligt op de percelen 2212 en 2014 (de rechtbank begrijpt dat [gedaagde] hiermee perceel 2214 bedoelt ). Perceel 2214 werd in 2003 door [eiser] in eigendom verkregen. [eiser] legde in 2003 een “nieuwe” weg aan in plaats van de “oude” langs de sloot gelegen weg. De doorgang langs de sloot ( de oude weg) had hij geblokkeerd met boomstammen. [eiser] had om [gedaagde] doorgang te verlenen voor de nieuwe weg een deel van de houtwal verwijderd, waarmee een alternatieve doorgang voor [gedaagde] was gecreëerd. [eiser] verzocht [gedaagde] in het vervolg gebruik te maken van de nieuwe doorgang.

[gedaagde] maakte als gevolg hiervan noodgedwongen geen gebruik meer van de oorspronkelijke weg. [eiser] heeft voor 14 december 2017 nooit geprotesteerd tegen het gebruik door [gedaagde] van de nieuwe weg. Op 14 december 2017 blokkeerde [eiser] echter deze doorgang met boomstammen. Daarom restte [gedaagde] niet anders dan opnieuw gebruik te...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT