Uitspraak Nº C/02/305610 / HA ZA 15-645. Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2017-06-14

ECLIECLI:NL:RBZWB:2017:3651
Date14 Junio 2017
Docket NumberC/02/305610 / HA ZA 15-645
CourtRechtbank Zeeland-West-Brabant (Neederland)

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II, Civiele handelszaken

Breda

zaaknummer / rolnummer: C/02/305610 / HA ZA 15-645

Vonnis van 14 juni 2017

in de zaak van

1. de maatschap

[eiseres] ,

gevestigd te [plaatsnaam 1] ,

hierna afgekort als ‘de maatschap’,

2. [eiser sub 1]

wonende te [plaatsnaam 1] ,

3. [eiser sub 3],

wonende te [plaatsnaam 1] ,

4. [eiser sub 4],

wonende te [plaatsnaam 1] ,

hierna afgekort als ‘ [eisers] ’,

eisers,

advocaat mr. W.J. Bosma te 's-Gravenhage,

tegen

de publiekrechtelijke rechtspersoon

WATERSCHAP BRABANTSE DELTA,

zetelend te Breda,

gedaagde,

hierna afgekort als ‘het Waterschap’,

advocaat mr. J.A.M. van Heijningen te 's-Hertogenbosch.

1 De procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding, met producties

  • -

    de conclusie van antwoord, met producties

  • -

    de conclusie van repliek tevens houdende akte van wijziging van eis, met producties

  • -

    de conclusie van dupliek, met producties

  • -

    de brief van 1 december 2016 van de zijde van het Waterschap, met producties

  • -

    de brief van 14 december 2016 van de zijde van eisers, met productie

  • -

    de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2. Het geschil

2.1.

Eisers vorderen, na wijziging van eis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. Primair, met betrekking tot de waterloop:

a. voor recht te verklaren dat het Waterschap onrechtmatig jegens eisers heeft gehandeld door

(a.) het opleggen van de bij uitspraak van 24 juli 2013 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State herroepen gedoogplicht van 9 februari 2011 en door

(b.) het perceel [sectienr.] vervolgens in gebruik te nemen overeenkomstig deze gedoogplicht door het dienovereenkomstig aanpassen van de in dit perceel gelegen waterloop en

(c.) door het gebruik van het perceel overeenkomstig deze gedoogplicht vervolgens te handhaven; en

b. het Waterschap te veroordelen om dit onrechtmatig handelen te staken en gestaakt te houden, door haar te verplichten om de waterloop binnen drie maanden na het in deze te

wijzen vonnis terug te brengen in de oorspronkelijke staat, althans door de waterloop terug te brengen in de staat die de waterloop had voorafgaand aan het besluit van 9 februari 2011, althans voorafgaand aan de werkzaamheden die het Waterschap ter uitvoering van dit besluit heeft verricht dan wel heeft laten verrichten, zulks op straffe van een dwangsom; en

c. het Waterschap te veroordelen om binnen een termijn van twee weken na het in dezen te wijzen vonnis ten titel van schadevergoeding aan eisers te vergoeden een bedrag van € 46,50 per maand dat dit onrechtmatige handelen heeft voortgeduurd en nog voortduurt, te vermeerderen met de wettelijke rente;

II. Subsidiair, met betrekking tot de waterloop:

als onder I.a., en

a. het Waterschap te veroordelen om uiterlijk binnen vier weken na het in dezen te wijzen vonnis alle noodzakelijke medewerking te verlenen aan de totstandkoming van een notariële

overdracht van het perceel [sectienr.] van eisers aan het Waterschap, zulks op kosten van het Waterschap en op straffe van een dwangsom;

b. het Waterschap te verplichten om uiterlijk op het moment van de notariële overdracht als

hiervoor onder a., ten titel van volledige schadeloosstelling als bedoeld in de Onteigeningswet, een bedrag van € 17.080,00, aan eisers te voldoen, te vermeerderen met (a.) de wettelijke rente vanaf 9 februari 2011 en (b.) de kosten voor rechtsbijstand en overige bijstand, alsmede de wettelijke rente over deze kosten;

III. Meer subsidiair, met betrekking tot de waterloop:

als onder I.a. en II.a., en

a. de door het Waterschap aan eisers verschuldigde schadeloosstelling vast te stellen

overeenkomstig de Onteigeningswet, nadat (een oneven aantal) deskundigen zijn benoemd

die de rechtbank hebben geadviseerd omtrent de schadeloosstelling overeenkomstig de

procedure van de Onteigeningswet, zoals beknopt in randnummer 66 van de inleidende

dagvaarding is beschreven;

IV. Primair, met betrekking tot de stuw:

a. voor recht te verklaren dat het Waterschap onrechtmatig jegens eisers heeft gehandeld door het op het eigendom van eisers (laten) plaatsen en handhaven van de nader in de inleidende dagvaarding omschreven stuw;

b. het Waterschap te veroordelen om dit onrechtmatig handelen te staken en gestaakt te houden, door de stuw binnen drie maanden na het in deze te wijzen vonnis te verwijderen en

verwijderd te houden en de watergang waarin deze stuw is geplaatst terug te brengen in de oorspronkelijke staat, althans deze watergang terug te brengen in de staat die de watergang had voorafgaand aan het moment waarop de stuw werd geplaatst, zulks op straffe van een dwangsom;

c. het Waterschap te veroordelen om binnen een termijn van twee weken na het in dezen te wijzen vonnis en tegen behoorlijk bewijs van kwijting ten titel van schadevergoeding een bedrag van € 1.000,00 aan eisers te vergoeden, te vermeerderen met (a.) de wettelijke rente vanaf het moment dat de stuw in de watergang is geplaatst en (b.) de kosten voor rechtsbijstand en overige bijstand, alsmede de wettelijke rente over deze kosten;

V. Subsidiair, met betrekking tot de stuw:

als onder IV.a., en

het Waterschap te veroordelen om ten behoeve van de stuw binnen vier weken na het in deze te wijzen vonnis alle noodzakelijk medewerking te verlenen aan de notariële vestiging van een opstalrecht op het gedeelte van het perceel [sectienr] waarop de stuw is geplaatst, groot

1.52.40

ha, zulks op kosten van het Waterschap en tegen betaling van een bedrag van € 2.500,00 aan eisers te vermeerderen met de kosten van rechtsbijstand en overige

bijstand, alsmede de wettelijke rente over deze kosten, zulks op straffe van een dwangsom;

VI. het Waterschap te veroordelen in de proceskosten inclusief nakosten, vermeerderd met rente.

3 De beoordeling
3.1.

De rechtbank stelt in deze zaak, die gaat over handelingen van het Waterschap met betrekking tot de percelen [sectienr.] en [sectienr] , tussen partijen de volgende feiten vast.

3.1.1.

Op 16 november 1976 heeft wijlen de echtgenoot van eiseres sub 4 ( [eisers] ) blijkens een notariële leveringsakte van die datum percelen water en watergangen onder Ossendrecht in de Noord-polder, kadastraal bekend gemeente Ossendrecht sectie [sectienummers] in eigendom verkregen tegen een koopsom van fl 3.250,00. Na diens overlijden op 24 augustus 2002 heeft [eisers] de eigendom van die percelen verkregen. Eiser sub 3 [eiser sub 3] ) heeft op 22 september 2015 blijkens een notariële leveringsakte van die datum zijn aandeel in de economische eigendom van onder meer de percelen [sectienrs.] aan [eisers] geleverd.

Met betrekking tot [sectienr.] :

3.1.2.

In opdracht van het Waterschap en Natuurmonumenten is een inrichtingsplan (het plan) opgesteld voor het gebied de Noordpolder van Ossendrecht. Dit plan is door het bestuur van het Waterschap op 2 april 2008 vastgesteld. Dit plan hield voor perceel [sectienr.] in dat een deel van dat perceel ontgraven moest worden.

3.1.3.

Vanaf 2006 is tussen [eisers] en het Waterschap onderhandeld om uitvoering van het plan mogelijk te maken. Overeenstemming is niet bereikt.

3.1.4.

Bij besluiten van 9 februari 2011, 2 november 2011 en 4 november 2011 heeft het (dagelijks bestuur van het) Waterschap op grond van artikel 5.24 van de Waterwet aan [eisers] een gedoogplicht opgelegd in verband met de herinrichting van perceel [sectienr.] . Bij besluit van 13 januari 2012 heeft het Waterschap het bezwaar van [eisers] tegen die besluiten ongegrond verklaard. Deze rechtbank heeft het beroep tegen dat besluit ongegrond verklaard.

3.1.5.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 24 juli 2013 onder meer het hoger beroep tegen die uitspraak gegrond verklaard, het besluit op bezwaar vernietigd, de primaire besluiten herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van die besluiten. Daartoe heeft de Afdeling onder meer het volgende overwogen:

“2.1. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de belangen van [eisers] onteigening niet vorderen. De rechtbank heeft daarbij overwogen...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT