Uitspraak Nº C/03/258063 / KG ZA 18-663. Rechtbank Limburg, 2019-01-23

ECLIECLI:NL:RBLIM:2019:619
Docket NumberC/03/258063 / KG ZA 18-663
Date23 Enero 2019
RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht

Familie en jeugd

Datum uitspraak : 23 januari 2019

Zaaknummer : C/03/258063 / KG ZA 18-663

De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen

inzake

[eiseres] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres, verder te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.B.G. Gelissen;

tegen:


[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde, verder te noemen: de man,
advocaat mr. P.J.W.M. Sliepenbeek.

1 Het geding
1.1.

Voor het verloop van het geding tot en met het arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van het Gerechtshof Amsterdam van 9 oktober 2018, onder zaaknummer 200.239.685/01 SKG, gewezen tussen de vrouw als appellante en de man als geïntimeerde, verwijst de voorzieningenrechter naar dat arrest (verder: het verwijzingsarrest). Bij het verwijzingsarrest heeft het Gerechtshof Amsterdam het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank te Amsterdam van 3 mei 2018, waarbij de voorzieningenrechter zich onbevoegd heeft verklaard kennis te nemen van de vorderingen van de vrouw in eerste aanleg strekkende tot - kort samengevat - veroordeling van de man tot betaling van een bedrag van primair € 33.800,-- en subsidiair € 26.650,-- aan achterstallige alimentatie, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder verbeurte van een dwangsom voor ieder(e) dag(deel) dat de man in gebreke is en voorts veroordeling van de man in de kosten van de procedure, vernietigd voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen en de zaak in de staat waarin deze zich bevindt ter verdere behandeling en beslissing naar de voorzieningenrechter in de rechtbank Limburg verwezen.

1.2.

De vrouw heeft bij exploit van 8 december 2018 voornoemd arrest en de overige processtukken aan de man betekend en de man opgeroepen te verschijnen voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg op 9 januari 2019 te 10.00 uur. Op die datum zijn partijen verschenen om het geding voort te zetten. De vrouw heeft - na vermindering van haar primaire en subsidiaire vordering met een bedrag van
€ 10.400,-- - gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna zij haar vorderingen met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties en aan de hand van een pleitnotitie nader heeft doen toelichten.

1.3.

De man heeft mondeling verweer gevoerd, daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand toegezonden producties.

1.4.

Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd.

1.5.

Tot slot is een datum voor vonnis bepaald.

2 De feiten

De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten.

2.1.

Partijen zijn op [huwelijksdatum] te [plaats] met elkaar gehuwd. Uit dat huwelijk is geboren: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] . [minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw.

2.2.

Bij beschikking van 6 juli 2016 is door de rechtbank Amsterdam de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. In het van deze beschikking onderdeel uitmakende en aangehechte echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan is, voor zover relevant, respectievelijk bepaald:

"PARTNERALIMENTATIE

Artikel 5 Algemeen

5.1

[gedaagde] (voorzieningenrechter: de man) zal, met ingang van de datum van deze overeenkomst, gedurende 10 jaar maandelijks bij vooruitbetaling voor de 1e van de maand aan [eiseres] (voorzieningenrechter: de vrouw) voldoen een bedrag van € 800,- bruto, als bijdrage in haar levensonderhoud.

(…)

5.3

Deze alimentatie is te beginnen m.i.v. 1 juli 2016 onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW"

OUDERSCHAPSPLAN

"1. Verzorging en opvoeding

(…)

Met betrekking tot de verdeling van de kosten van verzorging en opvoeding hebben zij de navolgende regelingen getroffen. [minderjarige] is per 1 september 2016 ingeschreven aan het [school] in Maastricht (‘ [school] ’) en zij zal haar middelbare school op deze school afronden. [gedaagde] draagt de jaarlijkse schoolkosten voor [minderjarige] (Euro 8.000) door middel van de hieronder geregelde kinderalimentatie.

2. Kinderalimentatie

2.1

[gedaagde] zal met ingang van 1 juli 2016 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan [eiseres] betalen een bedrag van € 1.250,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, te vermeerderen met elke wettelijke kindertoelage...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT