Uitspraak Nº C/03/206236 / HA ZA 15-284. Rechtbank Limburg, 2016-07-06

ECLIECLI:NL:RBLIM:2016:5730
Date06 Julio 2016
Docket NumberC/03/206236 / HA ZA 15-284

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht

zaaknummer / rolnummer: C/03/206236 / HA ZA 15-284

Vonnis van 6 juli 2016

in de zaak van

1 [eiser in conventie in de hoofdzaak, verweerder in reconventie in de hoofdzaak sub 1] ,

in hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van [naam onderbewindgestelde] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

2. [eiser in conventie in de hoofdzaak, verweerder in reconventie in de hoofdzaak sub 2],

in hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van [naam onderbewindgestelde] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

eisers in conventie in de hoofdzaak,

verweerders in reconventie in de hoofdzaak,

advocaat mr. G.J.J.A. van Zeijl,

tegen

1 [gedaagde in conventie in de hoofdzaak, eiser in reconventie in de hoofdzaak sub 1] ,

wonende te [woonplaats 3] ,

2. [gedaagde in conventie in de hoofdzaak, eiseres in reconventie in de hoofdzaak sub 2],

wonende te [woonplaats 3] ,

3. [gedaagde in conventie in de hoofdzaak, eiseres in reconventie in de hoofdzaak sub 3],

wonende te [woonplaats 4] ,

4. [gedaagde in conventie in de hoofdzaak, eiseres in reconventie in de hoofdzaak sub 4],

wonende te [woonplaats 3] ,

gedaagden in conventie in de hoofdzaak,

eisers in reconventie in de hoofdzaak,

advocaten mr. J.A. Velenturf en mr. N.W.M. van den Heuvel.

1 De procedure
1.1.

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het incidenteel vonnis van 11 november 2015

  • -

    de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie, tevens inhoudende een vermeerdering van eis

  • -

    de conclusie van dupliek in conventie

  • -

    de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De beoordeling

in conventie

Inleiding

2.1.

Voormalig profwielrenner – in een later stadium: verzekeringsmakelaar en kunstverzamelaar – [naam onderbewindgestelde] heeft gedurende lange reeks van jaren met [naam overledene] – een weduwe van Duitse afkomst – ongehuwd samengewoond. Zij kunnen beiden als indertijd welgestelde personen worden beschouwd. [naam onderbewindgestelde] en [naam overledene] waren in zekere zin gewend geraakt aan een hoge levensstandaard waaraan zij, naar moet worden aangenomen, niet wilden tornen, ondanks een gaandeweg geslonken inkomen. Op enig moment is men overgegaan – of: moeten overgaan – tot de verkoop van kunst omdat de liquide bronnen van (in ieder geval) [naam onderbewindgestelde] langzaam maar zeker opdroogden.

2.2.

Tegen de achtergrond van talloze financiële transacties waarvan niet glashelder is waartoe deze tussen partijen nauwkeurig hebben geleid, zijn [naam onderbewindgestelde] en [naam overledene] er op het eerste gezicht niet in geslaagd om hun vermogens gescheiden te houden. A fortiori onder de paraplu van een in een besloten vennootschap te Maastricht gedreven kunsthandel – opgetuigd om het vermogen van [naam onderbewindgestelde] buiten het bereik van een crediteur van zijn voormalig assurantiekantoor te brengen – hebben zij hun financiële belangen verknoopt. Al deze zaken zijn in extremis steeds meer door elkaar gaan lopen. Dat valt te betreuren indien men de intentie heeft gehad de vermogens daadwerkelijk gescheiden te houden. Daarover zou men een ogenblik kunnen aarzelen, maar partijen in deze zaak gaan van die intentie uit, zodat ook de rechtbank dat tot uitgangspunt zal nemen.

2.3.

[naam overledene] is inmiddels overleden en [naam onderbewindgestelde] is onder bewind gesteld; hij lijdt aan dementie en is niet meer aanspreekbaar. In deze zaak strijden partijen – niet zijnde [naam onderbewindgestelde] en [naam overledene] , maar zijn zonen/bewindvoerders resp. haar erfgenamen – over gebeurtenissen die zich jaren geleden goeddeels buiten hun (directe) zicht hebben voltrokken. Het behoeft geen betoog dat een reconstructie van dat alles geen sinecure is. Ook partijen in deze zaak hebben daarmee zichtbaar geworsteld.

2.4.

Wat vast staat is dat [naam overledene] , ten dele gedurende de samenwoning met [naam onderbewindgestelde] , ten dele erna, te weten in de periode van 2007 tot 2013, een reeks verkoopovereenkomsten met betrekking tot schilderijen heeft gesloten en ook heeft beschikt over (mede) ten name van [naam onderbewindgestelde] staande bankrekeningen. Ontdaan van alle franje twisten partijen over de vraag, of haar handelwijze de toets der kritiek kan doorstaan tegen de achtergrond van het geestelijk verval waaraan [naam onderbewindgestelde] ten prooi is gevallen. Volgens [eisers in conventie in de hoofdzaak, gedaagden in reconventie in de hoofdzaak] c.s. is dat hoegenaamd niet het geval; sterker nog: [naam overledene] heeft [naam onderbewindgestelde] in de loop der jaren – kort gezegd – financieel uitgekleed. Toen [eisers in conventie in de hoofdzaak, gedaagden in reconventie in de hoofdzaak] c.s. anno 2013 op het toneel kwamen restte slechts scherven rapen. De Erven [naam overledene] denken daar anders over: indien zij de balans opmaken is er juist sprake van een surplus ten faveure van [naam overledene] , waarop zij – als rechtsopvolgers – aanspraak maken.

Misbruik van omstandigheden

2.5.

Alvorens tot bespreking van die kwestie over te gaan, staat de rechtbank een ogenblik stil bij het beroep van [eisers in conventie in de hoofdzaak, gedaagden in reconventie in de hoofdzaak] c.s. op het leerstuk van misbruik van omstandigheden. De rechtbank verwerpt dat beroep aanstonds, voor zover het ziet op overeenkomsten die door [naam overledene] en niet door [naam onderbewindgestelde] zijn gesloten. Voor een geslaagd beroep op misbruik van omstandigheden is nodig (maar niet noodzakelijkerwijs voldoende) dat [naam onderbewindgestelde] is bewogen tot het verrichten van rechtshandelingen en alleen door [naam onderbewindgestelde] verrichte rechtshandelingen komen in dat licht voor vernietiging in aanmerking. Het dossier overziend, lijkt het erop dat [naam onderbewindgestelde] – in tegenstelling tot [naam overledene] – bitter weinig rechtshandelingen heeft verricht die onderwerp (kunnen) zijn van de onderhavige procedure. In een laat stadium, te weten bij pleidooi, hebben [eisers in conventie in de hoofdzaak, gedaagden in reconventie in de hoofdzaak] c.s. nog gewag gemaakt van mogelijkerwijs door [naam onderbewindgestelde] in voorkomende gevallen gegeven toestemming tot verkoop van schilderijen door [naam overledene] , welke rechtshandelingen volgens [eisers in conventie in de hoofdzaak, gedaagden in reconventie in de hoofdzaak] c.s. voor vernietiging in aanmerking komen, maar daaraan zal de rechtbank niet alleen vanwege het speculatieve karakter van deze stelling voorbijgaan, maar ook omdat door de Erven [naam overledene] niet is aangevoerd dat [naam onderbewindgestelde] voor respectieve transacties steeds toestemming heeft gegeven. Wellicht is door [eisers in conventie in de hoofdzaak, gedaagden in reconventie in de hoofdzaak] c.s. verder nog gedacht aan wijziging van de tenaamstelling van een bankrekening waartoe [naam onderbewindgestelde] in 2006 opdracht heeft gegeven, maar dat ziet op een overeenkomst (mede) met de bank, die – nu niet gesteld of gebleken is dat deze het veronderstelde wilsgebrek kende of behoorde te kennen – niet voor vernietiging in aanmerking komt. Voor zover nodig komt de rechtbank hier in een later stadium nog op terug.

Volmacht

2.6.

De Erven [naam overledene] hebben, onder verwijzing naar de tussen partijen gegolden hebbende samenlevingsovereenkomst, ingang willen doen vinden dat de vraag of [naam onderbewindgestelde] op enig moment wilsonbekwaam is geworden – de essentie van het betoog van [eisers in conventie in de hoofdzaak, gedaagden in reconventie in de hoofdzaak] c.s. – volkomen oninteressant is voor (een groot deel van) de in deze zaak te bespreken kwesties.

2.7.

De samenlevingsovereenkomst, tot stand gekomen op 15 februari 2000, bevat een aantal bepalingen omtrent de kosten van de huishouding. Zo verplichten partijen zich naar evenredigheid van hun inkomen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding bij te dragen (art. 3 lid 2), is bepaald dat indien slechts een van beiden inkomen heeft, de kosten van de gemeenschappelijke huishouding geheel ten laste van die partij komen (art. 3 lid 4) en indien het inkomen niet toereikend is, iedere partij gehouden is naar evenredigheid van haar vermogen het tekort aan te vullen (art. 3 lid 5). In art. 4 is geregeld welke kosten de kosten van de huishouding omvat. Krachtens art. 3 lid 1 verlenen partijen elkaar over en weer volmacht voor het verrichten van rechtshandelingen ten behoeve van de gewone gang van de huishouding, ‘zoals bedoeld in art. 1:85 BW’.

2.8.

Volgens de Erven [naam overledene] behoorde de verkoop van kunstvoorwerpen in de vorm van schilderijen tot de gewone gang van de huishouding welke zij sedert 1993 voerde samen met [naam onderbewindgestelde] (en vanaf 2009 alleen) en was [naam overledene] gerechtigd daartoe gebruik te maken van de in de samenlevingsovereenkomst opgenomen volmacht. Door aldus te handelen heeft [naam overledene] volgens de Erven [naam overledene] gehandeld in lijn met hetgeen sinds jaar en dag in het huishouden van [naam overledene] en [naam onderbewindgestelde] te doen gebruikelijk was; uit de opbrengst van de kunst – ook als die eigendom van [naam onderbewindgestelde] was – kon hun hoge levensstandaard worden bekostigd. [eisers in conventie in de hoofdzaak, gedaagden in reconventie in de hoofdzaak] c.s. hebben bestreden dat de volmacht aangewend kon worden ten behoeve van de onderhavige kunstverkopen.

2.9.

De rechtbank verwerpt de opvatting van de Erven [naam overledene] . Anders dan zij hebben betoogd, brengt een redelijke uitleg van de in art. 3 lid 1 van de samenlevingsovereenkomst opgenomen volmacht niet mee dat daaronder ook begrepen zou zijn het te gelde maken – of daartoe...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT