Uitspraak Nº C-09-519323-HA ZA 16-1132. Rechtbank Den Haag, 2018-05-02

ECLIECLI:NL:RBDHA:2018:6824
Date02 Mayo 2018
Docket NumberC-09-519323-HA ZA 16-1132
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel

zaaknummer / rolnummer: C/09/519323 / HA ZA 16-1132

Vonnis van 2 mei 2018

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

TWECAR BV BEWINDVOERING OOSTERHOUT ,

gevestigd te Oosterhout,

in haar hoedanigheid van curator van de heer [X] ,

eiseres,

advocaat mr. R.A.J. Zomer te Oosterhout ,

tegen

1 [gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,

gedaagde,

advocaat mr. C.J. Spitters te Breda,

2 [gedaagde sub 2] ,

wonende te [woonplaats 2] , [de gemeente] ,

gedaagde,

advocaat mr. C.J. Spitters te Breda.

3. de publiekrechtelijke rechtspersoon

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

zetelend te Den Haag,

gedaagde,

advocaat mr. M. Dijkstra te Den Haag.

Partijen zullen hierna Twecar, [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en de Staat worden genoemd.

1 De procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaardingen van september 2016 met producties 1 tot en met 51;

- de conclusie van antwoord van de Staat van 28 december 2016 met producties 1 tot en met 35;

- de conclusie van antwoord van de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] van 11 januari

2017 met producties 1 tot en met 20;

- het tussenvonnis van 25 januari 2017 waarbij een comparitie van partijen is

bevolen;

- de akte houdende incidentele vordering (ex art. 843a Rv) en overlegging producties

52 tot en met 59 van de zijde van Twecar;

- het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal van de op

7 september 2017 ten overstaan van de meervoudige kamer gehouden comparitie

van partijen en de daarin genoemde nagezonden stukken, te weten de producties

21 tot en met 27 van de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ;

- de akte na comparitie van partijen van 1 november 2017 met productie 60 van de

zijde van Twecar;

- de antwoordakte na comparitie van partijen van 6 december 2017 van de zijde van de Staat;

- de antwoordakte na comparitie van partijen van 13 december 2017 van de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met producties 28 en 29.

1.2.

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijke opmerkingen te maken over het zojuist genoemde proces-verbaal. Twecar heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 5 oktober 2017. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben van deze gelegenheid gebruikt gemaakt bij brieven van respectievelijk 29 september 2017 en 3 november 2017 en de Staat heeft dat gedaan bij brief van 9 oktober 2017.

De brieven zijn aan het proces-verbaal gehecht en het proces-verbaal zal gelezen worden met inachtneming van de inhoud van deze brieven. De rechtbank zal in geval van een geschil tussen partijen over de verslaglegging van het verhandelde ter terechtzitting ten aanzien van een relevant punt, daarop in dit vonnis ingaan.

1.3.

Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2 De feiten
2.1.

De heer [X] (hierna: [X] of [X] ) is geestelijk minder begaafd en is om die reden eerst onder meerderjarigenbewind en later onder curatele gesteld. Twecar, in de persoon van de heer drs. K.P. de Jong bc (hierna: De Jong), is de (huidige) curator van [X] .

2.2.

De moeder van [X] is op [datum overlijden 1] 1998 overleden. Haar testament, verleden op 2 oktober 1998, voorzag in een ouderlijke boedelverdeling. Na haar overlijden werd haar man, de vader van [X] , eigenaar van alle goederen van de nalatenschap en verkreeg [X] een vordering op zijn vader uit overbedeling.

2.3.

Bij beschikking van 24 maart 2004 zijn de goederen van [X] onder meerderjarigenbewind gesteld. Mevrouw [de bewindvoerder] van SBM bewindvoering te Bergen op Zoom (hierna: [de bewindvoerder] en SBM) is als bewindvoerder aangewezen.

2.4.

Bij notariële akte van 31 mei 2005 heeft de vader van [X] onder meer een voorkeursrecht gevestigd ten behoeve van de maatschap van zijn buren, de heren [A] en [B] (hierna: de [gebroeders A] ) ten aanzien van de boerderij van de familie [X] aan het [adres] (hierna: de boerderij).

2.5.

De vader van [X] is op [datum overlijden 2] 2007 overleden. [X] is zijn enig erfgenaam. Bij testament van 26 januari 2007 (hierna: het testament) had de vader van [X] een testamentair bewind ingesteld over alle door hem aan [X] na te laten of te vermaken goederen. In dit testament zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als testamentair bewindvoerder benoemd en is aan hen een jaarlijks uit te keren vergoeding vastgesteld van 1% van de waarde aan het einde van dat jaar van het onder bewind gestelde vermogen. Voorts is bepaald dat de onkosten van de bewindvoerder vergoed worden.

In het testament is voorts onder meer opgenomen:

De hoedanigheid van bewindvoerder eindigt: […]

f. door de instelling van een bewind als bedoeld in titel 19 van Boek 1 Burgerlijk Wetboek over een of meer van zijn goederen […]

Na verloop van vijf jaren na mijn overlijden kan het bewind op verzoek van de rechthebbende door de rechtbank worden opgeheven indien aannemelijk is dat de rechthebbende de onder bewind staande goederen zelf op verantwoorde wijze zal kunnen besturen”.

2.6.

Van de nalatenschap van de vader van [X] maakten deel uit de boerderij, verschillende landerijen (ook wel cultuurgrond genoemd) en een bedrag van

€ 142.350.

2.7.

Naar aanleiding van een (afgewezen) verzoek van SBM om het meerder-jarigenbewind en het testamentair bewind in één hand te plaatsen en een (eveneens afgewezen) verzoek van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot wijziging van de meerder-jarigenbewindvoerder heeft de kantonrechter, die toezicht hield op het bewind (eerst de kantonrechter van de rechtbank Breda en per 1 januari 2013 de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant) (hierna: de kantonrechter) bij brief van 7 december 2007 aan in ieder geval [gedaagde sub 2] onder meer het volgende medegedeeld:

“Tijdens [een] gesprek op 4 december 2007 heeft [X] zijn wensen voor de toekomst duidelijk gemaakt. [X] heeft tijdens de bespreking meerder keren herhaald dat hij het prettig vindt dat er twee bewinden naast elkaar blijven bestaan. Daarnaast heeft hij aangegeven dat hij op de boerderij wil blijven wonen. De kantonrechter heeft aangegeven dat hij de wensen van [X] zal respecteren […]

De testamentaire bewindvoerders dienen jaarlijks en aan het einde van hun bewind rekening en verantwoording af te leggen aan de rechthebbende. Gelet op het feit dat alle goederen van rechthebbende onder bewind staan, dient de verantwoording over het testamentaire bewind plaats te vinden aan SBM. SBM op haar beurt dient die verantwoording tezamen met de verantwoording over alle andere goederen aan de Kantonrechter aan te bieden als jaarlijkse verantwoording […]

Zolang met name het financiële plaatje uit de verkregen nalatenschap niet duidelijk is, dienen zowel de testamentaire bewindvoerders als SBM zeer terughoudend te zijn met het doen van (extra) uitgaven. Anders gezegd: het uitgavenpatroon van [X] na het overlijden van zijn vader dient niet anders te zijn dan [dat van] voor zijn overlijden. […]

Kosten met betrekking tot (achterstallig) onderhoud aan boerderij en machines op de boerderij dienen de testamentaire bewindvoerders vanuit de nalatenschap te betalen. De kantonrechter verzoekt de testamentaire bewindvoerders hierbij een sober beleid te voeren en met SBM te overleggen bij uitgaven [curator Q] dan € 1.000--.”

2.8.

[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben zich in de discussie over de vraag of het testamentair bewind kon blijven bestaan naast het meerderjarigenbewind laten bijstaan door de advocaat mr. A. Emmerig (hierna: mr. Emmerig). Het bedrag dat mr. Emmerig hiervoor in rekening heeft gebracht, hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ten laste van het vermogen van [X] gebracht.

2.9.

Op 28 januari 2008 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in hun hoedanigheid van testamentair bewindvoerders de cultuurgronden kadastraal bekend [de gemeente] , [sectie 1] nummer [1] (hierna: perceel nr [1] ) voor € 45.000 geleverd aan [C] en [D] . Op 6 april 2009 hebben laatstgenoemden deze cultuurgronden geleverd aan [E en F] tegen betaling van

€ 80.000.

2.10.

Eveneens op 28 januari 2008 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de cultuurgronden kadastraal bekend [de gemeente] , [sectie 2] nummer [2] (hierna: perceel nr [2] ) voor € 27.800 geleverd aan [C] en [D] . Laatstgenoemden hebben dit perceel tezamen met een perceel kadastraal bekend [de gemeente] , [sectie 2] nummer [3] op 18 oktober 2013 geleverd aan de [gebroeders A] tegen betaling van € 200.000.

2.11.

Nadat op 2 juni 2009 in de schuur naast de boerderij een brand had gewoed, is tussen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] enerzijds en de meerderjarigenbewindvoerder [de bewindvoerder] anderzijds een discussie ontstaan over de vraag wat er met de boerderij - die in een slechte staat van onderhoud verkeerde - diende te gebeuren: verkopen of renoveren. [de bewindvoerder] heeft zich laten bijstaan door de advocaat mr. M.D. van Bruggen (hierna: Van Bruggen) en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] door Emmerig.
Op 12 juni 2009 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , mede onder verwijzing naar de bouwkundige staat van de woning en naar de brand, de kantonrechter het volgende verzocht:

Reden waarom ondergetekenden u verzoeken een medeafweging te maken in hoeverre het in het belang van genoemde (…) [X] is om de woning aan te houden en te verbeteren naar de huidige maatstaven.

2.12.

Bij brief van 16 juni 2009 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de rekening en verantwoording, met onderliggende facturen en specificaties, over het jaar 2008 aan de kantonrechter gestuurd. Bij brief van 29 juni 2009 heeft [de bewindvoerder] de rekening en verantwoording over het jaar 2008, inclusief...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT