Uitspraak Nº C/09/527382 / FA RK 17-1272. Rechtbank Den Haag, 2017-04-11

ECLIECLI:NL:RBDHA:2017:3685
Date11 Abril 2017
Docket NumberC/09/527382 / FA RK 17-1272
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
Rechtbank Den HAAG

Meervoudige Kamer

Rekestnummer: FA RK 17-1272

Zaaknummer: C/09/527382

Datum beschikking: 11 april 2017

Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 17 februari 2017 ingekomen verzoek van:
[verzoekster]

de moeder,

wonende op [woonplaats] , Indonesië,

advocaat: mr. T.M. Coppes te Aerdenhout, gemeente Bloemendaal.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[belanghebbende]

de vader,

wonende te [woonplaats] ,

advocaat: voorheen mr. L.M. Bongers te Wijk bij Duurstede, thans mr. A.C. Bouma te Amsterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

  • -

    het verzoekschrift;

  • -

    het verweerschrift;

  • -

    de brief d.d. 28 februari 2017, met bijlage, van de zijde van de moeder;

- de brief d.d. 16 maart 2017 van de zijde van de vader;

- de brief d.d. 17 maart 2017 van de zijde van de moeder;

- de brief d.d. 17 maart 2017, met bijlage, van de zijde van de vader;

- de brief d.d. 20 maart 2017, met bijlage, van de zijde van de moeder;

- de brief d.d. 24 maart 2017, met bijlagen, van de zijde van de moeder;

- de brieven d.d. 27 maart 2017, met bijlage(n), van de zijde van de vader;

- de brieven d.d. 27 maart 2017, met bijlage(n), van de zijde van de moeder.

Op 7 maart 2017 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, alsmede de vader, bijgestaan door mr. L.M. Bongers. Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. H. Dragtsma. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden.

Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke regeling te komen. Op 9 maart 2017 heeft het Mediation Bureau de rechtbank bericht dat de mediation tussen partijen niet is geslaagd.

De rechtbank heeft kennis genomen van de brief d.d. 16 maart 2017 van de Stichting Kinder-& Jongeren rechtswinkel. De minderjarigen zijn voorts op 28 maart 2017 in raadkamer gehoord.


Op 28 maart 2017 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Van de zijde van de moeder zijn pleitnotities overgelegd. Voorts heeft de moeder een door haar geschreven brief voorgedragen, welke brief zij vervolgens aan de rechtbank heeft overgelegd.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de moeder luidt thans de onmiddellijke terugkeer van na te melden minderjarigen te bevelen, zo nodig met behulp van de sterke arm, althans te bepalen dat de terugkeer van de minderjarigen voor een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum zal plaatsvinden, waarbij de moeder de toestemming dient te krijgen om de minderjarigen mee te nemen naar [woonplaats] , Indonesië en daarbij te bepalen op welke datum de vader de minderjarigen aan de moeder zal afgeven en dat de moeder de reisdocumenten van de minderjarigen op een door de rechtbank te bepalen datum kan ophalen bij de advocaat mr. L.M. Bongers te Wijk bij Duurstede die de vader thans nog bijstaat in de echtscheidingsprocedure, zodat de moeder de minderjarigen mee terug kan nemen naar [woonplaats] , Indonesië. Met veroordeling van de vader tot betaling van een nog te specificeren bedrag aan de moeder ter zake van de gemaakte kosten die zij in verband met de ontvoering en de teruggeleiding heeft gemaakt en nog dient te maken. Een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De vader heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

- Partijen zijn op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] met elkaar gehuwd.

- Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:

- [1. minderjarige] (hierna: [1. minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Italië,

- [2. minderjarige] (hierna: [2. minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Italië.

- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarigen uit.

- [1. minderjarige] en [2. minderjarige] zijn in Italië en Thailand opgegroeid en zij zijn op 2 november 2015 met hun ouders naar [woonplaats] , Indonesië, verhuisd, alwaar zij tot het moment van de overbrenging naar Nederland hebben gewoond.

- Op 18 oktober 2016 heeft de vader met [1. minderjarige] en [2. minderjarige] [woonplaats] , Indonesië, verlaten en is met hen naar Nederland vertrokken.

- De moeder is op 11 november 2016 naar Nederland gekomen en verblijft sindsdien in de woning van haar moeder;

- Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam d.d. 4 januari 2017 is – voor zover thans van belang – bepaald dat [1. minderjarige] en [2. minderjarige] met onmiddellijke ingang aan de moeder zullen worden toevertrouwd en is de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om met spoed advies uit te brengen over de volgende vragen:

  1. Welke hoofdverblijfplaats en zorgregeling acht de Raad voor de Kinderbescherming in het belang van de minderjarigen en om welke reden?

  2. Zijn er andere feiten en omstandigheden die de rechtbank bij haar oordeel moet betrekken?

Voorts is bepaald dat de behandeling omtrent de toevertrouwing en de zorgregeling, pro forma wordt voortgezet op 13 februari 2017 en is iedere verdere beslissing aangehouden.

- [1. minderjarige] en [2. minderjarige] verblijven thans bij de moeder in Nederland.

- De vader, de moeder en [1. minderjarige] en [2. minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit.

- De moeder heeft zich niet gemeld bij de Nederlandse Centrale Autoriteit.

Beoordeling

De moeder heeft haar verzoek gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Hoewel Indonesië geen partij is bij het Verdrag, is volgens artikel 2 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) deze wet tevens van toepassing in de gevallen van internationale ontvoering van kinderen die niet door een verdrag worden beheerst.

Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.

De rechtbank ziet in het bepaalde in artikel 2 en 13 lid 3 van de Uitvoeringswet aanleiding de regels van het Verdrag naar analogie toe te passen.

Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT