Uitspraak Nº C/09/521016 / FA RK 16-8300. Rechtbank Den Haag, 2017-01-13

ECLIECLI:NL:RBDHA:2017:16425
Date13 Enero 2017
Docket NumberC/09/521016 / FA RK 16-8300
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)

Rechtbank Den HAAG

Meervoudige Kamer

Rekestnummer: FA RK 16-8300

Zaaknummer: C/09/521016

Datum beschikking: 13 januari 2017

Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 1 november 2016 ingekomen verzoek van:
[verzoeker]

de vader,

wonende te [woonplaats vader] , Kenia,

advocaat: mr. T.M. Coppes te Aerdenhout, gemeente Bloemendaal.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[belanghebbende] ,

de moeder,

wonende te [woonplaats] ,

advocaat: mr. A.H.A. van Beijersbergen van Henegouwen te Utrecht.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

  • -

    het verzoekschrift;

  • -

    het verweerschrift;

  • -

    de brief d.d. 14 december 2016, met bijlagen, van de zijde van de vader;

- de brief d.d. 15 december 2016, met bijlagen, van de zijde van de vader;

- de brief d.d. 15 december 2016, met bijlagen, van de zijde van de vader.

Op 15 november 2016 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk, alsmede de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. J.M. Vink. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden.

Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke regeling te komen. Op 30 november 2016 heeft het Mediation Bureau de rechtbank bericht dat de mediation tussen partijen niet is geslaagd.

Op 16 december 2016 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk, alsmede de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Namens de vader zijn pleitnotities overgelegd.

Verzoek en verweer

De vader heeft verzocht, met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet), de onmiddellijke terugkeer van na te melden minderjarige naar Kenia te bevelen, zo nodig met behulp van de sterke arm, althans de terugkeer van de minderjarige vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen, waarbij de moeder de minderjarige dient terug te brengen naar Kenia, dan wel – indien de moeder nalaat de minderjarige terug te brengen – te bepalen op welke datum de moeder de minderjarige met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven, zodat hij de minderjarige zelf mee terug kan nemen naar Kenia, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.

De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [datum] te [plaatsnaam] Uganda.

- Zij zijn de ouders van het volgende thans nog minderjarige kind:

- [minderjarige] geboren op [geboortedatum] te [woonplaats vader] , Kenia.

- De vader heeft de Ugandese nationaliteit, de moeder heeft de Nederlandse nationaliteit en de minderjarige heeft in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.

- De vader heeft zich niet gemeld bij de Nederlandse Centrale Autoriteit.

- De ouders hebben in Kenia een tehuis voor straatkinderen opgezet, genaamd [naam tehuis] ( [naam tehuis] ). Het inkomen van partijen is afhankelijk van sponsoren uit onder meer de Verenigde Staten en Nederland (onder andere de Stichting Beats of Hope) die het project steunen. Daarnaast geeft de vader muziekoptredens in binnen- en buitenland.

- Partijen zijn als gezin op 1 oktober 2015 naar Nederland gegaan en op 28 december

2015 weer teruggekeerd naar Kenia. Sinds eind januari 2016 verblijft de moeder met de minderjarige in Nederland.

Beoordeling

De vader heeft zijn verzoek gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Hoewel Kenia geen partij is bij het Verdrag, is volgens artikel 2 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) deze wet tevens van toepassing in de gevallen van internationale ontvoering van kinderen die niet door een verdrag worden beheerst.

Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.

De rechtbank ziet in het bepaalde in artikel 2 en 13 lid 3 van de Uitvoeringswet aanleiding de regels van het Verdrag naar analogie toe te passen en gaat daarmee voorbij aan het verweer van de moeder op dit punt.

Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.

Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag

Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).

Gewone verblijfplaats minderjarige en gezagsrecht

Partijen zijn het erover eens dat de minderjarige vanaf de geboorte tot het vertrek naar Nederland – in ieder geval tot oktober 2015 – met haar ouders in [woonplaats vader] , Kenia, heeft gewoond. Partijen verschillen van mening over de vraag of de vader mede met het ouderlijk gezag over de minderjarige is belast. Deze vraag dient te worden beantwoord aan de hand van het Keniaanse recht. De vader heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij mede is belast met het ouderlijke gezag over de minderjarige een rapport van het Internationaal Juridisch Instituut, alsmede een brief van mrs. Mueni-Nyokabi, advocaat in Nairobi, overgelegd.

De rechtbank stelt voorop dat uit Section 24 van de Keniaanse Children’s Act volgt dat ten aanzien van een staande huwelijk geboren kind, beide ouders met de ‘parental responsibility’ (ouderlijk gezag) belast zijn (lid 1). Wanneer iemand de ‘parental responsibility’ eenmaal heeft, blijft hij in beginsel ook daarmee belast (lid 5). Nu partijen nog steeds met elkaar gehuwd zijn, stelt de rechtbank op grond van het voorgaande vast, dat de ouders gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.

Voorafgaande...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT