Uitspraak Nº C/09/553643 / HA ZA 18-599. Rechtbank Den Haag, 2019-01-23

ECLIECLI:NL:RBDHA:2019:608
Docket NumberC/09/553643 / HA ZA 18-599
Date23 Enero 2019
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel

Zaaknummer / rolnummer: C/09/553643 / HA ZA 18-599

Vonnis van 23 januari 2019

in de zaak van

GEMEENTE LEIDEN, eiseres, hierna: de gemeente,

advocaat mr. C.M.E. Verhaegh te Den Haag,

tegen

1 [gedaagde 1] , te [plaats 1] ,

2. [gedaagde 2], te [plaats 2] ,

3. [gedaagde 3], te [plaats 2] ,

4. [A] Q.Q., in zijn hoedanigheid van derde als bedoeld in artikel 20 Onteigeningswet voor [gedaagde 4], te [land] ,

gedaagden, hierna: [gedaagde 1 c.s.] (aangeduid in mannelijk enkelvoud),

advocaat mr. H.J.M. van Schie te Haarlem,

1 COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,te Alphen aan den Rijn,

2. RABOHYPOTHEEKBANK N.V., te Utrecht,

interveniënten, hierna: Rabobank c.s. (aangeduid in vrouwelijk enkelvoud),

advocaat mr. J.A. Dullaart te Naaldwijk.

1 De verdere procedure
1.1.

Het verloop van de verdere procedure blijkt uit:

  • -

    het tussenvonnis van 25 juli 2018;

  • -

    het door de gemeente overgelegde procesdossier in drievoud;

  • -

    het door [gedaagde 1 c.s.] overgelegde procesdossier in drievoud;

  • -

    de brief d.d. 3 december 2018 van de gemeente, met producties;

1.2.

Op 7 december 2018 is meervoudig pleidooi gehouden, waarbij beide partijen aan de hand van hun pleitaantekeningen hun standpunt hebben toegelicht. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2 De verdere beoordeling
2.1.

[gedaagde 1 c.s.] voert verweer tegen de gevorderde vervroegde onteigening. Het verweer spitst zich toe op een aantal onderdelen. De rechtbank zal het verweer hierna per onderdeel bespreken. Als eerste het verweer dat zich richt tegen de onteigeningstitel, daarna zal het verweer op grond van artikel 17 Ow worden besproken. Ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis zal bij elke fase een kort verloop van zaken worden weergegeven.

De rechtsgeldigheid van de onteigeningstitel

Toetsingskader

2.2.

In het arrest HR 05-01-2018, ECLI:NL:HR:2018:7 staat het toetsingskader omschreven dat de rechtbank zal hanteren ten aanzien van de verweren tegen de rechtsgeldigheid van de onteigeningstitel. Ingevolge de taakverdeling tussen de Kroon en de onteigeningsrechter, zoals deze is vormgegeven in de Onteigeningswet en is uitgelegd in de – mede tegen de achtergrond van art. 6 EVRM gevormde – rechtspraak, komt de onteigeningsrechter geen oordeel toe over de doelmatigheid van de voorgenomen onteigening, maar dient hij op een daartoe strekkend verweer wel de rechtmatigheid van het onteigeningsbesluit te toetsen. Deze rechtmatigheidstoets brengt mee dat de onteigeningsrechter, voor zover de stellingen van de te onteigenen partij daartoe aanleiding geven, dient te beoordelen of het desbetreffende besluit overeenkomstig de wet en met inachtneming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur tot stand is gekomen. Ten aanzien van vragen die betrekking hebben op de noodzaak tot onteigening (waaronder de vraag of een zelfrealisatieverweer kan slagen) en de afweging van de betrokken belangen, dient de onteigeningsrechter te beoordelen of de Kroon in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. In beginsel dient de rechter bij de beantwoording van laatstbedoelde vragen alleen acht te slaan op feiten die in de bestuurlijke procedure tijdig naar voren zijn gebracht. Voor een zelfstandige beoordeling door de onteigeningsrechter van de noodzaak tot onteigening is echter wel plaats – en in dat geval: naar het tijdstip van zijn uitspraak – indien hetgeen de te onteigenen partij aanvoert over de noodzaak van onteigening, zo dat juist wordt bevonden, meebrengt dat de onteigening, in het licht van na (de goedkeuring van) het onteigeningsbesluit gewijzigde of aan het licht gekomen omstandigheden aan de zijde van de onteigenende partij, in strijd is met het recht omdat de onteigening niet (meer) geschiedt ten behoeve van het doel waarvoor volgens het onteigeningsbesluit onteigend wordt of omdat ten gevolge van gewijzigde inzichten over de uitvoering van een bestemmingsplan of enig ander aan de onteigening ten grondslag liggend besluit of plan niet (meer) kan worden gezegd dat de onteigening geschiedt ter uitvoering van dat plan.

Verloop van zaken in de administratieve fase

2.3.

Het verloop van zaken in aanloop naar en tijdens de administratieve fase is als volgt geweest:

19 maart 2015

Vaststelling bestemmingsplan Bètaplein door de gemeente

30 april 2015

Gesprek tussen gemeente en advocaat [gedaagde 1 c.s.]

8 juni 2015

Indiening beroepschrift [gedaagde 1 c.s.] bij de Afdeling

20 juli 2015

Indiening verweerschrift gemeente bij de Afdeling

1 oktober 2015

Onteigeningsbesluit van de gemeenteraad Leiden

2 november 2015

Mondelinge behandeling bij de Afdeling

23 december 2015

Uitspraak Afdeling, het bestemmingsplan is onherroepelijk

30 augustus 2016 tot

en met 10 oktober 2016

Ter inzagelegging ontwerp Koninklijk Besluit

6 oktober 2016

Indiening zienswijzen door [gedaagde 1 c.s.] bij de Kroon

27 oktober 2016

Hoorzitting bij de Kroon

12 december 2016

Partijen besluiten elk een eigen deskundige aan te dragen en opdracht te geven tot een gezamenlijk niet bindend advies

29 maart 2017

Koninklijk Besluit

Gebrek uitspraak Afdeling, gebrek onteigeningstitel?

2.4.

[gedaagde 1 c.s.] stelt in de eerste plaats dat er een gebrek kleeft aan de onteigeningstitel, omdat aan het onteigeningsbesluit een bestemmingsplan ten grondslag ligt dat ten onrechte is goedgekeurd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) als gevolg van het feit dat de Afdeling volgens [gedaagde 1 c.s.] onjuist is voorgelicht door de gemeente. [gedaagde 1 c.s.] voeren ter onderbouwing hiervan het volgende aan. Het bestemmingsplan Bètaplein is vastgesteld op 19 maart 2015. [gedaagde 1 c.s.] heeft hiertegen bij de Afdeling beroep aangetekend. De gemeente heeft een verweerschrift ingediend in deze procedure, waarin zij heeft opgemerkt dat er een voorstel tot grondruil is gedaan waarbij het zogenaamde AKB-Longsperceel door haar aan [gedaagde 1 c.s.] is aangeboden. [gedaagde 1 c.s.] betwist dat dit aanbod door de gemeente is gedaan. Dit is ook ter zitting van 2 november 2015 bij de Afdeling ter sprake gekomen. In de uitspraak van 23 december 2015 heeft de Afdeling het ruilaanbod mee laten wegen. [gedaagde 1 c.s.] stelt zich op het standpunt dat als de Afdeling juist was voorgelicht door de gemeente, de Afdeling het beroep van [gedaagde 1 c.s.] gegrond zou hebben verklaard. [gedaagde 1 c.s.] stelt dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de Afdeling onjuist voor te lichten. De Kroon heeft onder verwijzing naar de toetsing door de Afdeling van het bestemmingsplan en de daartegen aangevoerde beroepsgronden en gelet op de vaststelling dat het bestemmingsplan onherroepelijk is, het onteigeningsbesluit rechtmatig geacht. [gedaagde 1 c.s.] stelt dat, nu er een gebrek kleeft aan de uitspraak van de Afdeling, het onteigeningsbesluit niet rechtmatig is.

De gemeente stelt zich op het standpunt dat er met [gedaagde 1 c.s.] wel degelijk is gesproken over een mogelijke grondruil en dat de Afdeling niet onjuist is voorgelicht door de gemeente. De gemeente stelt bovendien dat de redenering van [gedaagde 1 c.s.] niet op kan gaan, omdat de overweging van de Afdeling aangaande de grondruil niet bepalend is geweest voor de beslissing van de Afdeling.

2.5.

De rechtbank overweegt als volgt. Dit verweer richt zich tegen de rechtmatigheid van het onteigeningsbesluit. Partijen twisten over het feit of er door de gemeente een aanbod tot grondruil is geweest en of de Afdeling hierover juist is geïnformeerd. Van de zitting van 2 november 2015 bij de Afdeling is een proces-verbaal opgemaakt. [gedaagde 1 c.s.] heeft dit proces-verbaal bij zijn conclusie van antwoord overgelegd als productie 5. Daarin staat...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT