Uitspraak Nº C-09-492498-HA ZA 15-820. Rechtbank Den Haag, 2016-09-21

ECLIECLI:NL:RBDHA:2016:11310
Docket NumberC-09-492498-HA ZA 15-820
Date21 Septiembre 2016
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel

zaaknummer / rolnummer: C/09/492498 / HA ZA 15-820

Vonnis van 21 september 2016

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiser,

advocaat: mr. S. Baharatsingh,

tegen

de publiekrechtelijke rechtspersoon

DE STAAT DER NEDERLANDEN (ministerie van financiën),

zetelend te Den Haag,

gedaagde,

advocaat: mr. C.M. Bergman.

Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.

1 De procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding van 29 juni 2015 met producties;

  • -

    de conclusie van antwoord met producties;

  • -

    het tussenvonnis waarin een comparitie van partijen is bepaald;

  • -

    het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 25 maart 2016;

  • -

    de akte met eiswijziging van [eiser] ;

  • -

    de antwoordakte van de Staat.

1.2.

Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2 De feiten
2.1.

In het kader van het zogenoemde rekeningenproject heeft de inspecteur de beschikking gekregen over gegevens waaruit bleek dat [eiser] een bankrekening aanhield of had aangehouden in het buitenland. Het ging om een rekening ten name van [eiser] - [A] , met nummer [nummer] bij de Kredietbank Luxemburg (KBL) (hierna ook: ‘de KBL-rekening’) met een saldo (per 31 januari 1994) van NLG 305.398 positief. Uit de door de FIOD uitgevoerde vergelijking van deze gegevens met onder andere gegevens van de Belastingdienst die waren gebaseerd op het bevolkingsregister, kwamen [eiser] en zijn partner [A] ( [A] ) naar voren als (eerste en tweede) rekeninghouders.

2.2.

In 2002 heeft de inspecteur [eiser] naar aanleiding van de gegevens over de KBL-rekening een vragenbrief gestuurd waarin werd verzocht om gegevens en inlichtingen in verband met in het buitenland aangehouden rekeningen. Ook daarna heeft de inspecteur [eiser] herhaald door middel van vragenbrieven en uitnodigingen voor gesprekken om inlichtingen gevraagd over de KBL-rekening. [eiser] heeft steeds ontkend over buitenlandse tegoeden te beschikken dan wel te hebben beschikt. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de inspecteur met concrete bewijzen moest komen.

2.3.

De inspecteur heeft – na het voornemen daartoe kenbaar te hebben gemaakt aan [eiser] – in 2003 aan [eiser] (navorderings)aanslagen Inkomensbelasting/premie volksverzekering (IB/PVV) opgelegd over de jaren 1992 tot en met 2000 en navorderingsaanslagen VB voor de jaren 1992 tot en met 1999. Deze aanslagen – die hierna tezamen ook worden aangeduid als ‘de aanslagen’ – waren gebaseerd op een schatting, uitgaande van de gegevens over de KBL-rekening. Zij zijn verhoogd met boetes.

2.4.

[eiser] heeft bestuursrechtelijke rechtsmiddelen aangewend tegen de aanslagen en de daarbij opgelegde boetes. Bij arresten van 27 juni 2008 heeft het gerechtshof Leeuwarden van 27 juni 2008 de beroepen van [eiser] ongegrond verklaard. De Hoge Raad heeft het daartegen door [eiser] ingestelde cassatieberoepen onder verwijzing naar artikel 81 Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO) ongegrond bevonden bij arresten van 9 april 2010.

2.5.

Hierna heeft de inspecteur de aanslagen ter invordering ter hand gesteld van de Ontvanger, die ter inning van de aanslagen executoriaal beslag heeft gelegd op de woning van [eiser] .

2.6.

[eiser] heeft vervolgens herziening gevraagd van het arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 27 juni 2008. Tegen de afwijzing van dit herzieningsverzoek heeft hij cassatie ingesteld, dat de Hoge Raad op 24 oktober 2014 onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO heeft afgewezen.

2.7.

Nadat de inspecteur [eiser] en [A] had gesommeerd inlichtingen te verschaffen over de KBL-rekening, heeft de Staat hen gedagvaard in kort geding, waarin werd gevorderd dat zij op de straffe van een dwangsom zouden worden veroordeeld tot medewerking. De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland heeft op 15 november 2013 [eiser] en [A] op straffe van een dwangsom van € 5.000 per dag met een maximum van € 500.000 bevolen om – kort gezegd – inlichtingen te verschaffen over de KBL-rekening.

2.8.

Bij brief van 17 november 2014 heeft [eiser] aan de inspecteur laten weten dat hij openheid van zaken zou geven en heeft hij de inspecteur verzocht de aanslagen te herzien, subsidiair ambtshalve te verminderen.

2.9.

De inspecteur heeft dit verzoek van [eiser] bij brief van 24 december 2014 afgewezen.

2.10.

De inspecteur heeft over de jaren 2001 en...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT