Uitspraak Nº C/09/508789 KG ZA 16-438. Rechtbank Den Haag, 2016-06-10

ECLIECLI:NL:RBDHA:2016:8281
Date10 Junio 2016
Docket NumberC/09/508789 KG ZA 16-438
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter

zaak- / rolnummer: C/09/508789 / KG ZA 16-438

Vonnis in kort geding van 10 juni 2016

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiser,

advocaat mr. R. Dijkstra te Utrecht,

tegen:

de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie),

zetelend te Den Haag,

gedaagde,

advocaat mr. M.M. van Asperen te Den Haag.

Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1 De procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding met producties;

- de door de Staat overgelegde producties;

- de op 11 mei 2016 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd;

- de brief van [eiser] van 18 mei 2016;

- de brief van de Staat van 27 mei 2016.

1.2.

Tijdens de mondelinge behandeling is de zaak pro forma aangehouden tot 21 mei 2016, teneinde te bezien of er naar aanleiding van een door de Staat aan [eiser] toe te zenden brief aanleiding bestond de zaak in te trekken. Bij brief van 18 mei 2016 heeft [eiser] de voorzieningenrechter verzocht vonnis te wijzen, evenals de Staat bij brief van 27 mei 2016. Vonnis is bepaald op heden.

1.3.

Partijen hebben ter terechtzitting beiden afdoende de mogelijkheid gehad hun zaak te bepleiten, waarvan zij beiden ook gebruik hebben gemaakt. [eiser] heeft in zijn brief van 18 mei 2016 tevens inhoudelijk gereageerd op hetgeen partijen verdeeld houdt. Nu hij daartoe door de voorzieningenrechter niet in de gelegenheid is gesteld zal hetgeen hij terzake heeft bericht in zijn brief van 18 mei 2016 buiten beschouwing worden gelaten, evenals de inhoudelijke reactie daarop van de Staat in de brief van 27 mei 2016.

2 De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

2.1.

Op 15 december 2004 is [eiser] aangehouden wegens verdenking van moord dan wel doodslag van zijn toenmalige vrouw, mevrouw [X] . Mevrouw [X] was de moeder van de dochter van [eiser] , [Y] genaamd, die is geboren op [geboortedatum] en thans 12 jaar oud is.

2.2.

Op 13 september 2006 is [eiser] door de rechtbank Roermond veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaren. Bij arrest van 21 maart 2007 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch [eiser] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren. Deze uitspraak is onherroepelijk geworden.

2.3.

Op 13 augustus 2015 is [eiser] voorwaardelijk in vrijheid gesteld. In een Besluit van 3 augustus 2015 heeft het Openbaar Ministerie beslist dat [eiser] zich gedurende een proeftijd van 1.947 dagen dient te houden aan de in dit Besluit opgenomen algemene en bijzondere voorwaarden. De algemene voorwaarde houdt in dat [eiser] gedurende voormelde proeftijd geen strafbaar feit mag plegen. Als bijzondere voorwaarde is bepaald dat [eiser] gedurende de proeftijd op geen enkele wijze, direct of indirect, contact op zal nemen met zijn dochter [Y] en dat hij zich één werkdag na invrijheidstelling zal melden bij de Reclassering, zolang en zo vaak de Reclassering dit noodzakelijk acht. Bij dit Besluit zijn betrokken het advies van de Reclassering van 30 juni 2015, het advies van de penitentiaire inrichting van 11 juni 2015 en het advies van het Openbaar Ministerie van 2 juli 2015.

2.4.

[Y] woont bij haar pleegmoeder, de zus van [eiser] . Zij is voogdes over [Y] .

3 Het geschil
3.1.

[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te gebieden de voorwaarden, zoals genoemd in het Besluit voorwaardelijke invrijheidstelling van 3 augustus 2015 op te heffen dan wel te schorsen, op straffe van verbeurte van een dwangsom.

3.2.

Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan.

De Staat handelt onrechtmatig jegens [eiser] om de navolgende redenen; 1) de beslissing waarbij de huidige regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling van toepassing is geacht is onrechtmatig, aangezien deze in strijd is met het legaliteitsbeginsel, rechtsongelijkheid met zich meebrengt en haaks staat op de waarborgen van artikel 7 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM); 2) de grondslag ontbreekt voor de oplegging van de maatregel met...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT