Uitspraak Nº C/09/507787 / FA RK 16-2226. Rechtbank Den Haag, 2016-05-02

ECLIECLI:NL:RBDHA:2016:4758
Docket NumberC/09/507787 / FA RK 16-2226
Date02 Mayo 2016
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
Rechtbank Den HAAG

Meervoudige Kamer

Rekestnummer: FA RK 16-2226

Zaaknummer: C/09/507787

Datum beschikking: 2 mei 2016

Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 21 maart 2016 ingekomen verzoek van:
[verzoeker]

de vader,

wonende te [woonplaats] België,

advocaat: mr. H. Dreesmann-Bruijntjes te Den Haag.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[verweerster] ,

de moeder,

verblijvende te [woonplaats] ,

advocaat: mr. E.A.M. Brouwers-Bouwman te Wassenaar.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

- het verzoekschrift;

- het f-formulier d.d. 23 maart 2016, met bijlage, van de zijde van de vader;

- het verweerschrift;

- de f-formulieren d.d. 13 en 15 april 2016, met bijlagen, van de zijde van de moeder;

- de f-formulieren d.d. 15 april 2016 en 18 april 2016, met bijlage(n), van de zijde van de vader.

Op 31 maart 2016 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat en de Belgische advocaat mr. H. Schyvens, de moeder, bijgestaan door haar advocaat, de Raad voor de Kinderbescherming in de persoon van de heer [naam] , de Stichting Jeugdbescherming west in de persoon van de gezinsvoogd mevrouw [naam] . Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. J. Visser. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden.

Op genoemde regiezitting is aan partijen de gelegenheid geboden om een crossborder mediation traject te volgen, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, teneinde tot een minnelijke regeling te komen. Partijen hebben daar om hen moverende redenen geen gebruik van gemaakt.

Na te melden minderjarigen zijn op 18 april 2016 in raadkamer gehoord.


Op 18 april 2016 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat en de Belgische advocaat mr. H. Schyvens, de moeder, bijgestaan door haar advocaat, de Raad voor de Kinderbescherming in de personen van de mevrouw [naam] en mevrouw [naam] , alsmede de Stichting Jeugdbescherming west in de persoon van de gezinsvoogd mevrouw [naam] .

Overgelegd zijn van de zijde van de vader pleitnotities en nadere stukken en van de zijde van de moeder pleitnotities.

Verzoek en verweer

De vader heeft verzocht, met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet):

 de onmiddellijke terugkeer van na te melden minderjarigen te bevelen, zo nodig met behulp van de sterke arm, althans de terugkeer van de minderjarigen primair binnen een week na afgifte van een in deze te wijzen beschikking, subsidiair vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen, waarbij de moeder de minderjarigen dient terug te brengen naar België, dan wel – indien de moeder nalaat de minderjarigen terug te brengen – te bepalen op welke datum de moeder de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven, zodat hij de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar België,

 met veroordeling van de moeder in de kosten die de vader heeft moeten maken in verband met de ontvoering en teruggeleiding, zoals advocaatkosten en reiskosten, evenals in de overige kosten gemaakt in het kader van deze procedure, ter terechtzitting begroot op een bedrag van € 7.163,--,

een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [datum] te [plaats] .

- Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:

- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]

- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]

- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]

- Eind september 2015 heeft de moeder met de minderjarigen de woning van partijen te [plaats] , België, verlaten en is zij met de minderjarigen naar Nederland vertrokken.

- Op 25 november 2015 heeft de vader bij de rechtbank [plaats] een verzoek tot echtscheiding ingediend.

- Bij vonnis d.d. 8 februari 2016 heeft de rechtbank [plaats] onder meer de uitoefening van het ouderlijk gezag over de minderjarigen uitsluitend opgedragen aan de vader, beslist dat de minderjarigen worden ingeschreven op het adres van de vader en zij aldaar hun hoofdverblijf houden en het verzoek tot echtscheiding aangehouden.

- De moeder is op 6 april 2016 in verzet gekomen tegen genoemd vonnis van de Rechtbank [plaats] .

- Bij mondelinge beschikking van deze rechtbank d.d. 8 maart 2016, schriftelijk bevestigd op 9 maart 2016 zijn de minderjarigen voorlopig onder toezicht gesteld van 8 maart 2016 tot 23 maart 2016 en is Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden gemachtigd de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen op een geheime crisisplaats van 8 maart 2016 tot 23 maart 2016.

- Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 22 maart 2016 zijn de minderjarigen voorlopig onder toezicht gesteld van 23 maart 2016 tot 8 juni 2016 en is Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland gemachtigd de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een netwerkpleeggezin, te weten bij de grootmoeder moederszijde te [plaats] , voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.

- De vader heeft de Nederlandse en Angolese nationaliteit, de moeder en de minderjarigen hebben de Nederlandse nationaliteit.

- De vader heeft zich gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA). De zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO-nr. [nr.] .

Beoordeling

Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en België zijn partij bij het Verdrag.

Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.

Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT