Uitspraak Nº C/10/493302 / HA ZA 16-81. Rechtbank Rotterdam, 2017-02-22

ECLIECLI:NL:RBROT:2017:1499
Date22 Febrero 2017
Docket NumberC/10/493302 / HA ZA 16-81

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel

zaaknummer / rolnummer: C/10/493302 / HA ZA 16-81

Vonnis in verzet van 22 februari 2017

in de zaak van

de vennootschap naar buitenlands recht

HOIST KREDIT AB,

gevestigd te Stockholm, Zweden,

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

gedaagde in het verzet,

advocaat mr. J.D. van Vlastuin te Veenendaal,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie,

eiseres in het verzet,

advocaat mr. F. Özer te Rotterdam.

Partijen zullen hierna Hoist en [gedaagde] genoemd worden.

1 De procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het tussenvonnis van 20 juli 2016 en de daaraan ten grondslag liggende stukken, waarin partijen in de gelegenheid zijn gesteld zich bij akte uit te laten over bepaalde vragen in verband met een aan een deskundige op te dragen onderzoek naar de echtheid van de handtekening van [gedaagde] op de door Hoist ingeroepen kredietovereenkomst,

  • -

    de akte van Hoist,

  • -

    de antwoordakte van [gedaagde] .

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De verdere beoordeling
2.1.

Hoist heeft in haar akte als nieuw standpunt ingenomen dat het voorgenomen deskundigenonderzoek niet van doorslaggevend belang is voor de beoordeling van haar vordering, op grond van het bepaalde in artikel 10:46 BW.

Hoist stelt in dit verband dat zij, als derde die tijdens het huwelijk heeft gecontracteerd met een echtgenoot (de heer [gedaagde] ) wiens huwelijksvermogensregime wordt beheerst door vreemd recht, terwijl beide echtgenoten (de heer en mevrouw [gedaagde] ) hun gewone verblijfplaats destijds in Nederland hadden, op grond van artikel 10:46 BW voor de uit die overeenkomst voortvloeiende schuld ook na de ontbinding van het huwelijk verhaal kan nemen op de echtgenoten alsof tussen hen naar Nederlands recht algehele gemeenschap van goederen bestond.

2.2.

Dat tussen de heer en mevrouw [gedaagde] Turks huwelijksvermogensrecht geldt, is tussen hen beiden vastgesteld in r.o. 2.6.4 van de echtscheidingsbeschikking die [gedaagde] bij verzetdagvaarding heeft overgelegd. [gedaagde] heeft zich daarop in deze procedure ook beroepen en Hoist heeft de toepasselijkheid van Turks huwelijksvermogensrecht toen niet betwist.

2.3.

Terecht betwist [gedaagde] dat artikel 10:46 BW van toepassing is op haar situatie. Uit artikel 10:52 BW vloeit immers voort dat artikel 10:46 BW slechts geldt voor het huwelijksvermogensregime van echtgenoten die na 1 september 1992 in het huwelijk zijn getreden, terwijl in deze procedure vast staat dat [gedaagde] op 25 augustus 1992 is getrouwd met de heer [gedaagde] .

2.4.

Voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 10:46 BW gold de Wet Conflictenrecht Huwelijksvermogensregime (hierna: WCH), waarvan artikel 5 gelijkluidend was aan het huidige artikel 10:46 BW. Deze bepaling kan echter niet tot het door beoogde rechtsgevolg leiden, omdat ook de WCH, gelet op haar tijdstip van inwerkingtreding, niet gold voor huwelijken gesloten voor 1 september 1992.

2.5.

In het voor de WCH geldende commune internationaal privaatrecht...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT