Uitspraak Nº C/10/467510 / FA RK 15-153 + C/10/482324 / FA RK 15-6446. Rechtbank Rotterdam, 2015-12-02

ECLIECLI:NL:RBROT:2015:9890
Date02 Diciembre 2015
Docket NumberC/10/467510 / FA RK 15-153 + C/10/482324 / FA RK 15-6446
Rechtbank Rotterdam

Team familie 1

zaaknummer / rekestnummer: C/10/467510 / FA RK 15-153

C/10/482324 / FA RK 15-6446

Beschikking van 2 december 2015 betreffende de echtscheiding

in de zaak van:

[verzoekster] , de vrouw,

wonende te [woonplaats] ,

advocaat mr. S.A. Ray te Rotterdam,

t e g e n

[verweerder] , de man,

wonende te [woonplaats] ,

advocaat mr. P.A. van Hecke te Rotterdam.

1 De procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 7 januari 2015;

- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen;

- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek met bijlagen;

- de correspondentie waaronder:

 de brieven met bijlagen van de zijde van de vrouw, gedateerd 13 januari 2015,

15 januari 2015, 22 april 2015, 20 juli 2015, 2 oktober 2015 en 9 oktober 2015;

 de brieven met bijlagen van de zijde van de man, gedateerd 1 oktober 2015 en

5 oktober 2015;

- de pleitaantekeningen van de zijde van de vrouw;

- de pleitaantekeningen van de zijde van de man.

1.2.

Bij de brief van 20 juli 2015 is het ouderschapsplan gevoegd.

1.3.

De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 12 oktober 2015.

Bij die gelegenheid zijn verschenen:

  • -

    de vrouw met haar advocaat mr. Ray en

  • -

    de man met zijn advocaat mr. Van Hecke.

2 De beoordeling
2.1.

Partijen zijn met elkaar gehuwd te [huwelijksplaats] op [huwelijksdatum] .

2.2.

De minderjarige kinderen van partijen zijn:

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] ;

[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats] .

2.3.

Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.

2.4.

Scheiding

2.4.1.

De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.

2.4.2.

De man heeft de gestelde duurzame ontwrichting niet betwist.

2.4.3.

Het verzoek tot echtscheiding zal, als niet weersproken en op de wet gegrond, worden toegewezen.

2.4.4.

Bij brief van 20 juli 2015 is een door beide partijen getekend ouderschapsplan overgelegd. De rechtbank zal overeenkomstig het verzoek bepalen dat het ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking.

2.4.5.

De eerder in de procedure door partijen geformuleerde verzoeken ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en de zorgregeling worden door de rechtbank – gelet op hetgeen partijen in het ouderschapsplan zijn overeengekomen – beschouwd als te zijn ingetrokken, zodat op die verzoeken niet meer hoeft te worden beslist.

2.5.

Kinderbijdrage

2.5.1.

De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 330,75 per maand per kind vast te stellen.

2.5.2.

De man heeft hiertegen verweer gevoerd.

2.5.3.

Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van de minderjarigen, na indexering,

€ 444,53 per maand per kind bedraagt.

2.5.4.

Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat de man met een bedrag van € 300,- per maand per kind zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Daarnaast hebben partijen afgesproken dat zij ieder de helft van de kosten van kinderopvang zullen dragen.

2.5.5.

De rechtbank zal ten aanzien van de door de man te betalen kinderbijdrage beslissen zoals partijen zijn overeengekomen. De bijdrage zal worden vastgesteld met ingang van heden.

2.6.

Partnerbijdrage

2.6.1.

De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 6.301,- bruto per maand.

2.6.2.

De man voert hiertegen verweer.

Nihilbeding in de huwelijkse voorwaarden

2.6.3.

De man heeft primair gesteld dat het verzoek van de vrouw dient te worden afgewezen omdat in artikel 10 lid 3 van de huwelijkse voorwaarden is opgenomen dat partijen zijn overeengekomen dat geen plicht tot betaling van en geen recht op partneralimentatie kan ontstaan na het beëindigen van het huwelijk.

2.6.4.

De vrouw heeft gesteld dat het nihilbeding dat in de huwelijkse voorwaarden is opgenomen nietig is.

2.6.5.

Artikel 1:400 lid 2 BW bepaalt dat overeenkomsten waarbij van het volgens de wet verschuldigde levensonderhoud wordt afgezien nietig zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is deze bepaling ook van toepassing op partneralimentatie. Uit artikel 1:157 BW volgt dat ex-echtgenoten elkaar in beginsel levensonderhoud verschuldigd zijn, rekening houdend met enerzijds behoefte en anderzijds draagkracht. De rechtbank volgt niet de stelling van de man dat artikel 1:400 BW alleen ziet op de onderhoudsplicht ten aanzien van bloed- en aanverwanten en niet op de onderhoudsplicht van ex-echtgenoten. Het artikel is opgenomen in titel 17 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek met als opschrift “levensonderhoud”. In deze titel wordt de verplichting tot het verschaffen van levensonderhoud zowel voortvloeiende uit bloed- en aanverwantschap als uit de (vroegere) huwelijksband nader geregeld. Artikel 1:401 BW bij voorbeeld, waarin de gronden voor wijziging en intrekking van uitspraken of overeenkomsten betreffende levensonderhoud zijn opgenomen, geldt voor zowel de onderhoudsverplichtingen van bloed- en aanverwanten als de onderhoudsverplichtingen tussen (ex-)echtgenoten. Niet valt daarom in te zien waarom artikel 1:400 BW zich zou beperken tot de onderhoudsplicht ten aanzien van bloed- en aanverwanten.

De man heeft nog gesteld dat de maatschappelijke opvattingen ten aanzien van partneralimentatie zijn gewijzigd en in dit verband gewezen op het initiatiefwetsvoorstel “Wet tot herziening van partneralimentatie” (nr. 34 231). De rechtbank is echter van oordeel dat niet vooruitgelopen kan worden op (eventueel) toekomstige wetgeving. Zij past de wet toe zoals deze thans geldt.

2.6.6.

Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat artikel 10 lid 3 van de huwelijkse voorwaarden nietig is.

2.6.7.

De man heeft voorts aangevoerd dat, in het geval de rechtbank van oordeel is dat de huwelijkse voorwaarden nietig zijn, het op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is een beroep op deze nietigheid te doen.

2.6.8.

De man stelt dat partijen voorafgaand aan het opstellen van de huwelijkse voorwaarden uitgebreid overleg hebben gevoerd over de inhoud daarvan. Partijen hebben zich laten adviseren door de notaris over de mogelijkheden van het uitsluiten van de partneralimentatie en zij hebben in volle overtuiging de beslissing genomen dat zij over en weer geen aanspraak maken op partneralimentatie, aldus de man.

2.6.9.

De vrouw betwist dat sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat aan haar geen beroep op de nietigheid toekomt.

2.6.10.

De rechtbank overweegt als volgt. Een beroep op de nietigheid van een voorhuwelijkse overeenkomst waarin partneralimentatie wordt uitgesloten, kan slechts onder bijzondere omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Aan deze bijzondere omstandigheden dienen zware eisen gesteld te worden anders zou de nietigheid zinledig worden. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval dergelijke bijzondere omstandigheden niet aanwezig zijn. Het enkele feit dat partijen in volle overtuiging het nihilbeding zijn overeengekomen is, indien al juist, onvoldoende. Indien de wet bepaalt dat een bepaald soort overeenkomst nietig is, hebben partijen geen contractsvrijheid meer om een dergelijke overeenkomst toch aan te gaan. Dit geldt ook in het geval partijen belangrijke redenen hebben om een nihilbeding aan te gaan, zoals de man heeft aangevoerd. Andere bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. De rechtbank heeft hierbij voorts gelet op het feit dat partijen gedurende zeven jaar gehuwd zijn geweest en kort voor het huwelijk en tijdens het huwelijk kinderen hebben gekregen. Tijdens het huwelijk heeft de vrouw parttime gewerkt in de onderneming van de man en heeft zij een groot deel van de zorg voor de kinderen op zich genomen. De huwelijkse situatie heeft de financiële positie van de vrouw en haar financiële zelfstandigheid nadelig beïnvloed. Gezien het voorgaande acht de rechtbank het beroep van de vrouw op nietigheid van het nihilbeding in de huwelijkse voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar.

Lotsverbondenheid

2.6.11.

Verder stelt de man dat hij geen partnerbijdrage aan de vrouw verschuldigd is, omdat de vrouw zich zodanig grievend heeft gedragen dat geen sprake meer is van lotsverbondenheid.

2.6.12.

Bij de beantwoording van de vraag of aan de gewezen echtgenoot een uitkering voor levensonderhoud moet worden toegekend dient, onder meer, te worden beoordeeld of sprake is van gedragingen die van zodanige ernst en aard zijn, dat van de alimentatieplichtige in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij of zij bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van de alimentatiegerechtigde. Met andere woorden, of de lotsverbondenheid die uit het huwelijk voortvloeit door die gedragingen als verbroken kan worden beschouwd. Bij de beoordeling van een concreet geval is grote terughoudendheid geboden, gelet op het onherroepelijke karakter van zo’n beëindiging.

2.6.13.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat onderhavige echtscheiding gepaard gaat met de nodige emoties en dat partijen elkaar over en weer verwijten maken. Voor zover de stellingen van de man al juist zouden zijn en de door hem gestelde gedragingen op het conto van de vrouw zouden kunnen worden geschreven, is de rechtbank van oordeel dat deze niet van een zodanige aard zijn dat van hem in redelijkheid niet kan...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT