Uitspraak Nº C/13/601033 / HA ZA 16-87. Rechtbank Amsterdam, 2017-03-22

ECLIECLI:NL:RBAMS:2017:1624
Docket NumberC/13/601033 / HA ZA 16-87
Date22 Marzo 2017
CourtRechtbank Amsterdam (Neederland)

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

zaaknummer / rolnummer: C/13/601033 / HA ZA 16-87

Vonnis van 22 maart 2017

in de zaak van

1 [eiser sub 1] ,

2. [eiser sub 2],

beiden wonende te [woonplaats] ,

eisers,

advocaat mr. O.F.J. Moorman van Kappen te Nijmegen,

tegen

naamloze vennootschap

ABN AMRO BANK N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

gedaagde,

advocaat mr. F.R.H. van der Leeuw te Amsterdam.

Partijen zullen hierna [eisers gezamenlijk] (mannelijk meervoud) en ABN AMRO of de Bank worden genoemd. Eiser sub 1 zal afzonderlijk [eiser sub 1] worden genoemd.

1 De procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding van 13 januari 2016 met producties;

  • -

    de conclusie van antwoord met producties

  • -

    het tussenvonnis van 15 juni 2016, waarbij een comparitie is bepaald;

  • -

    het proces-verbaal van comparitie van 21 november 2016 met de daarin genoemde stukken.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten
2.1.

De Bank heeft jarenlang als huisbankier van [eisers gezamenlijk] gefungeerd. [eisers gezamenlijk] hebben op 1 juni 2003 de aandelen van hun onderneming [bedrijf] voor een bedrag van € 815.000,- verkocht.

2.2.

Vervolgens hebben [eisers gezamenlijk] bij drie verschillende banken, te weten Van Lanschot, de Rabobank en ABN AMRO, advies gevraagd over de manier waarop zij het vrijgekomen bedrag en een deel van hun gespaarde vermogen (bij elkaar opgeteld een bedrag van ongeveer € 1.200.000,-) zouden kunnen beleggen, op zodanige wijze dat zij van de opbrengsten ervan zouden kunnen leven.

2.3.

In dit verband zijn [eisers gezamenlijk] in het najaar van 2003 door de Bank geïntroduceerd bij [naam 1] (hierna: [naam 1] ), beleggingsadviseur bij de Bank. Op 14 november 2003 heeft [naam 1] [eisers gezamenlijk] (thuis) voorgelicht over de mogelijkheden van beleggen via de Bank. Bij die gelegenheid is [naam 1] aan de hand van een PowerPointpresentatie ingegaan op de verschillen tussen beleggingsadvies en vermogensbeheer. [eisers gezamenlijk] zijn hierbij met het oog op risicospreiding gewezen op de ‘asset mix’: spreiding van het te beleggen vermogen over aandelen, obligaties, onroerend goed en liquiditeiten.

2.4.

Op 5 december 2003 heeft de Bank een schriftelijk beleggingsvoorstel aan [eisers gezamenlijk] uitgebracht. Hierin staat het volgende vermeld:

“(..)

Uitgangspunten

In dit voorstel houden wij rekening met de volgende uitgangspunten, namelijk:

  • -

    Uw belegbaar vermogen bedraagt circa EUR 1.200.00,-;

  • -

    U wenst een inkomen van minimaal EUR 48.000,- per jaar te genereren uit uw beleggingen, middels vastrentende waarden;

  • -

    U wenst het kapitaal zoveel mogelijk in stand te houden;

  • -

    U wenst te beleggen conform een defensieve strategie (te weten portefeuillemodel II);

  • -

    Uw beleggingshorizon is niet gedefinieerd.

Rendement, risico en samenhang

(..)

Het kenmerk van een risicovolle belegging is dat uitschieters, zowel in negatieve als positieve zin, groot kunnen zijn. Beleggingen met een gering risico daarentegen kenmerken zich door een resultaat dat nooit al te ver van het te verwachten resultaat zal afwijken. In het algemeen geldt dat naarmate het verwachte rendement van een belegging groter is, het erbij behorende risico ook groter is.

Portefeuillemodellen

Een portefeuillemodel van ABN AMRO adviseert u geld te spreiden over de verschillende beleggingscategorieën, in die combinatie die het best bij u past. Er zijn 6 modellen, variërend van zeer defensief (model I) tot zeer offensief (model VI). De omschrijving van de modellen is als volgt:

I. (..)

II. U realiseert zich dat beleggen bij vermogensopbouw op langere termijn verstandig is, maar u wilt de risico’s zoveel mogelijk beperken (defensief).

III. (..)”.

Uit het verdere voorstel blijkt dat de Bank bij het defensieve model II doorgaans een mix van aandelen (17%), onroerend goed (4%), obligaties (50%) en liquiditeiten (29%) adviseert. In dit geval heeft de Bank [eisers gezamenlijk] evenwel voorgesteld om, uitgaande van een beschikbaar vermogen van € 1.200.000,-, een bedrag van € 1.175.000,- in obligaties te beleggen en een bedrag van € 25.000,- liquide te laten. In dit kader is voorgesteld om de kern van de obligatieportefeuille te laten bestaan uit Nederlandse staatsobligaties (met een nominale hoofdsom van € 250.000,-), aangevuld met twee perpetuele obligaties: Aegon perp., met een couponrente van 6,875% en een nominale hoofdsom van € 225.000,-, en Credit Agricole Perp., met een couponrente van 6,125% en een nominale hoofdsom van € 175.000,-. Op basis van de voorgestelde obligatie- en liquiditeiten-portefeuille zouden de totale inkomsten voor [eisers gezamenlijk] naar verwachting jaarlijks € 64.707,- bedragen. Daarmee zou het gemiddeld bruto rendement jaarlijks 5,39% zijn.

2.5.

[eisers gezamenlijk] hebben [naam 1] vervolgens telefonisch laten weten dat zij het door de Bank geadviseerde rendement te laag vonden.

2.6.

Bij brief van 9 december 2003 heeft [naam 1] [eisers gezamenlijk] hierop een gewijzigd voorstel toegezonden. In dit voorstel zijn de Nederlandse staatobligaties met een nominale hoofdsom van € 250.000,- vervangen door (risicovollere) perpetuele obligaties AVIV 015 Perp 5,70%. Blijkens de begeleidende brief van [naam 1] was met betrekking tot Credit Agricole Perp. vastgesteld dat de coupon geen 6,125%, maar 6,0% zou bedragen. Om die reden is in het voorstel de nominale waarde van deze obligaties gewijzigd in € 200.000,- (in plaats van de aanvankelijke € 175.000,-). De aan te houden liquiditeiten van € 25.000,- zijn hiermee komen te vervallen. Op basis van dit voorstel zouden de totale inkomsten voor [eisers gezamenlijk] naar verwachting jaarlijks € 70.031,25,- bedragen.

2.7.

Naar aanleiding van dit voorstel heeft er op 12 december 2003 een overleg tussen [eiser sub 1] en [naam 1] plaatsgevonden. [eiser sub 1] heeft [naam 1] vervolgens laten weten dat zijn vrouw en hij ook met de voorgestelde wijzigingen geen genoegen namen en heeft in dit verband gewezen op een voorstel dat zij van Van Lanschot hadden ontvangen. In het voorstel van Van Lanschot waren perpetuele obligaties Resparcs Funding II Perp. 7,5% (hierna: Resparcs en de Resparcs-obligaties) opgenomen, waarmee een hoger jaarlijks rendement zou worden behaald. [eiser sub 1] heeft [naam 1] gevraagd om naar Resparcs te kijken om te bezien of een belegging in die obligaties wat voor hen zou zijn en om een nieuw voorstel, vergelijkbaar met dan wel beter dan dat van Van Lanschot, uit te brengen.

2.8.

[naam 1] heeft [eisers gezamenlijk] vervolgens op 16 december 2003 het volgende bericht:

“(..) Naar aanleiding van ons prettige gesprek d.d. 12 december jongstleden, alsmede ons telefoongesprek van hedenochtend zenden wij u bijgaand een nieuw financieel overzicht betreffende het obligatievoorstel. (..)”.

Blijkens het bijgevoegde financiële overzicht zijn in dit obligatievoorstel de perpetuele obligaties AVIV 015 Perp 5,70% vervangen door Resparcs-obligaties (met opnieuw een nominale hoofdsom van € 250.000,-), hetgeen betekende dat voor een bedrag van € 525.000,- in (gewone) obligaties en voor een bedrag van € 675.000,- in perpetuele obligaties zou worden belegd. Op basis van deze portefeuille zouden de totale inkomsten voor [eisers gezamenlijk] jaarlijks € 74.531,25 bedragen. Het gemiddeld bruto rendement zou per jaar (afgerond) 6,21% zijn.

2.9.

Omdat [eisers gezamenlijk] zich in deze uitkomst konden vinden, hebben zij eind december 2003 een effectenrekening met kredietfaciliteit bij de Bank geopend, waarna op 6, 7, 9 en 14 januari 2004 beleggingen zijn gerealiseerd.Blijkens een obligatieoverzicht hadden [eisers gezamenlijk] op 19 februari 2004 de volgende (perpetuele) obligaties in portefeuille:

  • -

    4,5% AAB ’13 BB, met een nominale waarde van € 100.000,-;

  • -

    4,75 AAB ’14, met een nominale waarde van € 80.000,-;

  • -

    6,875% AEGON PERP AO, met een nominale waarde van € 225.000,-;

  • -

    6,25% AHOLD USA ’06, met een nominale waarde van fl. 440.000,-;

  • -

    6,0% CRED AGR PERP, met een nominale waarde van € 200.000,-;

  • -

    4,5% ESSENT ’13, met een nominale waarde van € 159.000,-;

  • -

    7,5% RESP FUN PERP, met een nominale waarde van € 250.000,-.

Totaal: € 1.014.000 + (fl. 400.000,- =) € 181.510 = € 1.195,510,-.

2.10.

Op 15 juni 2005 heeft [eiser sub 1] [naam 1] per e-mail het volgende bericht:

“(..) Is de nieuwe obligatie: Robeco Diversified Income Juli 05/15 iets voor ons voor € 200.000,00?

Wat zijn jouw verwachtingen hiervan? (..)”.

2.11.

[naam 1] heeft [eiser sub 1] diezelfde dag per e-mail het volgende geantwoord:

“(..) De Robeco Div. Income Obligatie is een mooi product, maar heeft als nadeel dat vooraf niet kan worden bepaald hoeveel coupon er halfjaarlijks wordt uitgekeerd. Dit is afhankelijk van de prestaties van de onderliggende portefeuille. Voordelen zijn dat het een AAA-rating heeft en een historisch gesimuleerd jaarrendement van 8,8% heeft.

Desalniettemin zou ik hier niet voor EUR 200.000,- maar maximaal voor EUR 100.000,- op inschrijven.

De AAB lening is verkocht en heeft EUR 89.700,- opgebracht, welke samen met tlv de spaarrekening over te boeken EUR 10.300,- wordt herbelegd in de 5,25% Royal Bank of Scotland Perp. De herbelegging heeft als valutadatum 28-6, dus ik verzoek je de overboeking uiterlijk 27-6 te laten plaatsvinden. (..)”.

2.12.

Op 23 juni 2015 heeft [eiser sub 1] [naam 1] , voor zover hier van belang, het volgende per e-mail bericht:

“(..) Ik...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT