Uitspraak Nº C/15/268496 / HA ZA 18-3. Rechtbank Noord-Holland, 2018-10-24

ECLIECLI:NL:RBNHO:2018:8999
Date24 Octubre 2018
Docket NumberC/15/268496 / HA ZA 18-3
CourtRechtbank Noord-Holland (Neederland)

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind

Zittingsplaats Alkmaar

zaaknummer / rolnummer: C/15/268496 / HA ZA 18-3

Vonnis van 24 oktober 2018 (bij vervroeging)

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

eiser,

advocaat mr. A.M. Koopman te Alkmaar,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

gedaagde,

advocaat mr. Th.C.J. Kaandorp te Alkmaar.

Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1 De procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding van 18 december 2017 met producties 1-10;

  • -

    de conclusie van antwoord met producties 1-9;

  • -

    het tussenvonnis van 11 april 2018;

  • -

    het proces-verbaal van comparitie van 19 september 2018 en de daarin genoemde processtukken.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

1.3.

Mr. Koopman heeft bij brief van 1 oktober 2018 een opmerking gemaakt op het proces-verbaal. Zij verzoekt het proces-verbaal aan te vullen met de volgende opmerking:
“Mr. Terhorst: De man handhaaft zijn standpunt dat hij de rechtbank verzoekt om de pensioenrechten niet te verdelen zoals uitdrukkelijk verzocht”.
Deze opmerking van mr. Koopman komt niet overeen met de waarneming van de rechtbank ter zitting. Mr. Terhorst heeft ter zitting haar comparitie-aantekeningen, waaronder begrepen het standpunt over het pensioen, voorgedragen, maar zij heeft los daarvan bovenstaande opmerking niet gemaakt. De rechtbank verbindt daarom geen gevolgen aan de gemaakte opmerking.

1.4.

Na de comparitie heeft mr. Kaandorp - zoals ter comparitie afgesproken - de rechtbank een afschrift van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 2 oktober 2018 toegestuurd. Dit naar aanleiding van het door de man ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 2 januari 2018.

2 De feiten
2.1.

Partijen zijn op 26 juni 1980 met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Bij vonnis van 19 maart 1987 heeft de rechtbank te Alkmaar tussen hen de echtscheiding uitgesproken. Het vonnis is op 9 april 1987 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

2.2.

In 1985 en 1986 is de man met een inbewaringstelling (IBS) gedwongen opgenomen geweest in een psychiatrisch ziekenhuis. Vanaf 17 oktober 1986 tot 27 april 1994 is de man vrijwillig onder behandeling geweest.

2.3.

De man is in 1989/1990 een procedure bij de rechtbank te Alkmaar gestart waarbij hij vorderde de vrouw wegens verspilling te veroordelen tot vergoeding van een geldsom aan de tussen partijen bestaan hebbende algehele gemeenschap van goederen. De rechtbank heeft bij vonnis van 7 juni 1990 de vrouw veroordeeld tot vergoeding aan de gemeenschap van een bedrag van ƒ 20.000,-, vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juni 1988.

Bij arrest van 15 december 1994 heeft het gerechtshof Amsterdam de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering in hoger beroep. Tegen dit arrest heeft de man beroep in cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft bij arrest van 29 maart 1996 het arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof te ‘s-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing.

2.4.

Bij arrest van 28 februari 1997 heeft het gerechtshof te ’s-Gravenhage (hierna: het arrest van 28 februari 1997) de vrouw veroordeeld om wegens verspilling een bedrag van ƒ 40.190,84 (€ 18.237,80) aan de tussen partijen bestaan hebbende algehele gemeenschap van goederen te vergoeden, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag sinds 1 juni 1988 tot aan de dag van betaling.

2.5.

Partijen hebben vervolgens geprobeerd om de verdeling via de notaris te laten vaststellen. De laatste concept-akte van verdeling en levering dateert van 1998.

2.6.

De man heeft pogingen ondernomen om het arrest van 28 februari 1997 te executeren door in 1998, 2001 en 2008 beslag op de WAO-uitkering van de vrouw te laten leggen, maar dit bleek niet mogelijk. Op 14 september 2001 is het arrest van 28 februari 1997 aan de vrouw betekend.

2.7.

Bij brief van 15 november 2013 heeft de deurwaarder namens de man de vrouw aangezegd een bedrag van € 48.790,29 (hoofdsom, rente en kosten) te voldoen.

2.8.

Op 17 januari 2014 is namens de man ten laste van de vrouw executoriaal derdenbeslag gelegd onder een pensioenfonds en onder de Sociale Verzekeringsbank, dat (kennelijk) geen doel heeft getroffen. Op verzoek van de man is op 29 juni 2015 opnieuw executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Sociale Verzekeringsbank op de AOW-uitkering van de vrouw. Vanaf de maand juli 2015 heeft de SVB maandelijks afgedragen aan de deurwaarder.

2.9.

De vrouw is op 9 november 2017 een kort geding procedure gestart strekkende tot staking en een verbod van verdere executie van het arrest van 28 februari 1997.

Bij vonnis van 2 januari 2018 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank geoordeeld dat de man nog te vorderen heeft een bedrag van € 86,81, bestaande uit de hoofdsom van € 9.118,90 (zijnde de helft van € 18.237,80) en de deurwaarderskosten van € 1.136,23 (samen € 10.255,13) verminderd met € 1.395,65 aan te verrekenen pensioenrechten, € 8.217,96 aan reeds geïncasseerde gelden en € 554,71 in verband met een afzonderlijke betaling door de vrouw.

De post wettelijke rente heeft de voorzieningenrechter wegens verjaring buiten beschouwing gelaten. De voorzieningenrechter heeft het executoriaal derdenbeslag opgeheven, voor zover dit het bedrag van € 86,81 te boven gaat, en de man bevolen de executie van het arrest te staken en gestaakt te houden vanaf het moment dat het bedrag van € 86,81 is geïncasseerd.

2.10.

Tegen dit vonnis heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam. Bij arrest van 2 oktober 2018 heeft het hof het vonnis van de voorzieningenrechter gedeeltelijk vernietigd en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de vrouw afgewezen.

3 Het geschil
3.1.

De man vordert samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen als volgt vaststelt:

I. de vrouw te veroordelen tot betaling aan de man van de helft van ƒ 40.190,84 (€ 18.237,88) en alle hierop vervallen en nog te vervallen wettelijke rente, zoals vastgesteld in het arrest van 28 februari 1997, tot aan de dag der algehele voldoening;

II. de vrouw te veroordelen tot betaling aan de man van alle gemaakte deurwaarderskosten ter zake van de executie van het arrest van 28 februari 1997, zoals vermeld in de brief van 9 november 2017 van GGN, alsmede de nog te maken deurwaarderskosten, zolang de executie voortloopt;

III. de vrouw te veroordelen tot betaling aan de man de helft van de waarde van de nog onverdeelde ontbonden huwelijksgemeenschap, niet zijnde het door de vrouw verspilde gedeelte van de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT