Uitspraak Nº C/15/239220 / FA RK 16-898. Rechtbank Noord-Holland, 2017-04-26

ECLIECLI:NL:RBNHO:2017:3818
Date26 Abril 2017
Docket NumberC/15/239220 / FA RK 16-898
CourtRechtbank Noord-Holland (Neederland)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd

locatie Haarlem

zaaknummer / rekestnummer: C/15/239220 / FA RK 16-898 en C/15/246103 / FA RK 16-4276

Beschikking d.d. 26 april 2017 betreffende de echtscheiding

in de zaak van:

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen de man,

advocaat mr. M.M. Schoots, gevestigd te Amsterdam,

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen de vrouw,

advocaat mr. E.F.M. van Swaaij, gevestigd te Breda,

1 De verdere procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de beschikking van deze rechtbank d.d. 29 maart 2017.

1.2.

Bij beschikking van 29 maart 2017 heeft de rechtbank de zaak aangehouden ten aanzien van de woning, de onderhoudsbijdragen en de verdeling.

2 De verdere beoordeling
2.1.

De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in haar beschikking van 29 maart 2017.

2.2.

Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats] .

2.3.

De minderjarige kinderen van partijen zijn:

- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,

- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] en

- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .

2.4.

Woning

2.4.1.

De vrouw heeft het voortgezet gebruik van de woning verzocht voor de duur van zes maanden.

2.4.2.

De man heeft tegen de lengte van de termijn van het voortgezet gebruik verweer gevoerd. De man betoogt dat een kortere termijn de vrouw zal stimuleren om daadwerkelijk op zoek te gaan naar andere woonruimte. De man zal de echtelijke woning overnemen. Hoewel de vrouw al sinds begin 2016 weet dat zij andere woonruimte nodig heeft, heeft zij hiervoor nog onvoldoende actie ondernomen. Gelet op de duur van de echtscheidingsprocedure verzoekt de man de rechtbank te bepalen dat de vrouw tot 1 augustus 2017 de woning mag gebruiken.

2.4.3.

Nu de man niet zelf om het voortgezet gebruik van de woning heeft verzocht en hij voorts geen of onvoldoende zwaarwegende argumenten heeft aangevoerd die tot afwijzing van het verzoek van de vrouw dienen te leiden, zal de rechtbank het voortgezet gebruik van de woning aan de vrouw toewijzen. Het verzoek van de man om de termijn van voortgezet gebruik te beperken zal als niet op de wet gegrond worden afgewezen.

2.5.

Onderhoudsbijdragen

2.5.1.

De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 333 per maand per kind en een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 3.000 per maand vast te stellen zolang zij de echtelijke woning nog bewoont. Verzocht wordt verzocht de partnerbijdrage te bepalen op € 5.000 per maand als de vrouw de woning heeft verlaten.

2.5.2.

De man verzoekt de rechtbank de kinderbijdrage in goede justitie te bepalen, maar niet hoger dan door de vrouw is verzocht. Wat de partnerbijdrage betreft heeft hij de (hoogte van de) behoefte van de vrouw aan de gevraagde bijdrage betwist.

kinderbijdrage

2.5.3.

Het staat vast dat de behoefte van de kinderen € 1.810 per maand is.

In navolging van het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (hierna: Tremarapport) zal de rechtbank het eigen aandeel kosten van kinderen tussen de ouders verdelen naar rato van hun beider draagkracht.

2.5.4.

Partijen zijn verdeeld over het in aanmerking te nemen inkomen van de man. In de beschikking van 29 maart 2017 heeft de rechtbank in overweging 2.5.5. voorop gesteld dat de keuze van de man om minder te gaan werken (80% in plaats van 100%) te billijken is. De rechtbank gaat bij de berekening van de kinderbijdrage en partnerbijdrage daarom uit van een 80% tewerkstelling van de man.

2.5.5.

Volgens de inkomensverklaring van de werkgever van de man van 28 december 2016 is het bruto jaarsalaris van de man € 132.226,20, ontvangt hij € 10.578,10 bruto vakantietoeslag en € 11.018,94 eindejaarsuitkering, in totaal € 153.823. Voorts is sprake van een bijdrage levensloop van € 11.437,58. Tenslotte wordt een bedrag van € 78.216,48 (pensioenpremie-)toeslagen genoemd.

2.5.6.

Wat de uitkering levensloop betreft, is niet inhoudelijk betwist dat deze gekoppeld is aan het ouderschapsverlof van de man en per 23 mei 2017 zal vervallen. De rechtbank acht het, gelet op de datum waarop deze beschikking wordt gegeven, redelijk om voor de berekening van de draagkracht van de man geen rekening meer te houden met de levensloopuitkering.

2.5.7.

Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of en zo ja, op welke wijze de pensioenpremietoelage in de draagkrachtberekening moet worden verwerkt. De man heeft bepleit deze bij de berekening van de draagkracht buiten beschouwing te laten, omdat deze bestemd is voor compensatie van de in de CAO 2015 – 2017 afgesproken verhoging van de pensioenleeftijd van alle vliegers. Achtergrond ervan is dat de vliegers het betreffende bedrag reserveren en investeren in opbouw van een aanvullend pensioen, omdat er door de verhoogde pensioenleeftijd een pensioengat ontstaat. De bedragen worden in de jaren 2016 tot en met 2019 uitgekeerd. De man is voornemens zich per 1 januari 2018 aan te melden voor deelname aan de ”netto pensioenregeling voor [bedrijf] Vliegend personeel” en wil de in 2017 uit te keren bijdrage hiervoor reserveren. De man stelt dat hij het in 2016 uitgekeerde bedrag als gevolg van de echtscheidingssituatie tussen partijen en de hoge extra lasten die dit met zich heeft gebracht, niet voor pensioenopbouw heeft kunnen reserveren. Hij stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een structureel bestanddeel van zijn inkomen.

2.5.8.

De vrouw stelt zich op het standpunt dat de pensioentoelage op dit moment een (netto) bestanddeel van het inkomen van de man is en als zodanig moet worden meegenomen, omdat de man het uitgekeerde bedrag nog niet daadwerkelijk in een pensioenvoorziening investeert. Als dit in de toekomst verandert en de man daadwerkelijk per 1 januari 2018 bedragen gaat storten, kan sprake zijn van een wijziging van omstandigheden die tot hernieuwde beoordeling van zijn draagkracht kan leiden.

2.5.9.

Uit de door de man overgelegde informatie blijkt dat de man in de jaren 2016 tot en met 2019 in de maanden juli en oktober in het kader van een compensatieregeling voor de ophoging van de pensioenleeftijd in vier stappen van een half jaar een vergoeding krijgt uitgekeerd. Onder de benaming pensioenpremietoelage 1 krijgt de man maandelijks een toelage in verband met de verlaging van het opbouwpercentage in de basispensioenregeling en onder de benaming pensioentoelage 2 maandelijks een toelage in verband met de begrenzing van het pensioengevend loon in de basispensioenregeling. De rechtbank is van oordeel dat de pensioenpremietoelages niet als structureel bestanddeel van het inkomen van de man kunnen worden aangemerkt. Hierbij is ook relevant dat de vrouw ter zitting heeft erkend dat de financiële situatie van partijen nijpend is/was. De rechtbank acht voorts van belang dat gesteld noch gebleken is dat de man over een zodanige (financiële) buffer beschikt(e) dat hij geacht kon worden zowel de extra lasten van partijen te betalen als de pensioentoelage volledig te reserveren. Tenslotte concludeert de rechtbank dat de vrouw geen concrete aanknopingspunten heeft gegeven dat de man zijn intentie om per 1 januari 2018 aan de pensioenregeling te gaan deelnemen niet zal uitvoeren.

2.5.10.

De vergoeding op grond van de compensatieregeling dient naar het oordeel van de rechtbank wel als inkomenscomponent in de draagkrachtberekening te worden betrokken. De vergoeding wordt uitgekeerd in de jaren 2016 tot en met 2019. Omdat sprake is van wisselende bedragen, begroot de rechtbank de vergoeding op € 20.000 per jaar.

Voorts dient de werkgeversbijdrage levensloop van € 11.438 in 2016 als inkomenscomponent in de draagkrachtberekening te worden betrokken. Uit de door de man overgelegde informatie volgt dat deze bijdrage binnen bepaalde grenzen aan [bedrijf] kan worden doorgeven ter storting op de individuele levensloopregeling. De man kan het bedrag ook ter besteding aanwenden. Naar het oordeel van de rechtbank dient de storting op de individuele levensloopregeling niet voor te gaan op de verplichting tot onderhoudsbijdragen.

2.5.11.

Het bedrag aan draagkracht wordt volgens het Tremarapport vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 905]. Deze benadering houdt in dat op het NBI 30% in mindering wordt gebracht in verband met forfaitaire woonlasten en dat wordt uitgegaan van een draagkrachtpercentage van 70.

Het netto besteedbaar inkomen (NBI) bestaat uit het bruto inkomen uit arbeid, uitkering en/of vermogen, verminderd met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn, waarbij tevens de relevante heffingskortingen...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT