Uitspraak Nº C/15/234527 / KG ZA 15-884. Rechtbank Noord-Holland, 2015-12-10

ECLIECLI:NL:RBNHO:2015:10906
Docket NumberC/15/234527 / KG ZA 15-884
Date10 Diciembre 2015
CourtRechtbank Noord-Holland (Neederland)

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht

Sectie Handel & Insolventie

zaaknummer / rolnummer: C/15/234527 / KG ZA 15-884

Vonnis in kort geding van 10 december 2015

in de zaak van

de rechtspersoon naar het recht van de staat Texas, Verenigde Staten van Amerika

BIO WORLD MERCHANDISING INC.,

gevestigd te Texas, Verenigde Staten van Amerika

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

advocaat mr. J.A. Schaap te Amsterdam,

tegen

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

SUNSET HOLDING BV,

gevestigd te Uitgeest,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

BIOWORLD EUROPE BV,

gevestigd te Uitgeest,

gedaagden in conventie,

eiseressen in reconventie,

advocaat mr. P.A. Josephus Jitta te Amsterdam Zuidoost.

Partijen zullen hierna enerzijds Merchandising en anderzijds respectievelijk Sunset en Europe, dan wel (gezamenlijk) Europe c.s. genoemd worden.

1 Het verdere verloop van de procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 24 november 2015 met de daarin genoemde stukken.

1.2.

Na voortzetting van de zaak zijn verschenen:

  • -

    mr. Schaap voornoemd

  • -

    mr. P. Kreijger, kantoorgenoot van mr. Schaap

  • -

    [A.], statutair bestuurder/gevolmachtigde van Europe c.s.

  • -

    mr. Josephus Jitta voornoemd

  • -

    mr. L.E. Capelle, kantoorgenoot van mr. Josephus Jitta.

1.3.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De verdere feiten

2.1.

Het tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van 26 oktober 2015 (verder: het Vonnis) is op 30 oktober 2015 aan Merchandising betekend.

2.2.

Bij e-mail van 23 november 2015 heeft de advocaat van Europe c.s. aan Merchandising het volgende medegedeeld:

“(…)

We hereby give you a written notice of the following incremental penalties incurred on 1 November 2015 up to and including 13 November 2015 due to:

1. the cancelled orders by China Mountain Trading through the actions of merchandising (13 x EUR 5.000 = EUR 65.000) (productie 1);

2. the terminated cooperation between Bioworld Europe and Hanbo International Trading through the actions of Merchandising (13 x EUR 5.000 = EUR 65.000) (productie 6);

3. the cancelled orders by an anonymous supplier through the actions of Merchandising (13 x EUR 5.000 = EUR 65.000) (productie 7);

4. the cancelled orders by Primark in Europe through the actions of Merchandising (13 x EUR 5.000 = EUR 65.000) (productie 8);

5. to the opening of an English office under the name BWI (13 x EUR 5.000 = EUR 65.000); (productie 9)

6. the e-mail sent by Merchandising to Sony regarding BWI’s trade focusing on Europe; (13 x EUR 5.000 = EUR 65.000) (production 9); and

7. the use of the domain name BWIMERCH.com that is focused/orientated towards the European market
(13 x EUR 5.000 = EUR 65.000),

consisting of a total amount of EUR 395.000 at 13 November 2015.

(…)

We request you to transfer the incurred penalties currently amounting to EUR 395.000 to the following bank account within 7 days after this notice:

(…)”

3 De verdere beoordeling in conventie en in reconventie Bevoegdheid
3.1.

In conventie is de voorzieningenrechter bevoegd op grond van artikel 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), nu Europe c.s., mede gelet op het bepaalde in artikel 1:10 lid 2 Burgerlijk Wetboek, woonplaats heeft in Nederland. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Merchandising stelt zich evenwel op het standpunt dat de voorzieningenrechter in reconventie niet bevoegd is. Zij verwijst ten aanzien van de bevoegdheid in het onderhavige kort geding naar hetgeen zij heeft betoogd ten aanzien van de bevoegdheid van de voorzieningenrechter die het Vonnis heeft gewezen (verder: de Rechter). Beknopt weergegeven betoogt Merchandising dat de bevoegdheid van de voorzieningenrechter in het onderhavige kort geding in reconventie niet op artikel 2 Rv gebaseerd kan worden omdat zij geen woonplaats heeft in Nederland, dat de bevoegdheid niet op artikel 6 sub e Rv gebaseerd kan worden omdat dat artikel bevoegdheid expliciet uitsluit ten aanzien van vorderingen op grond van onrechtmatige daad met betrekking tot schadebrengende feiten die zich buiten Nederland voordoen, en dat gelet hierop, mede in aanmerking genomen dat artikel 7 Rv is gemodelleerd naar artikel 35 van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken - herschikking (hierna: EEX Vo II), die bevoegdheid ook niet bestaat op grond van artikel 7 lid 2 Rv. De voorzieningenrechter overweegt hierover als volgt.

3.2.

Europe c.s. heeft ter zitting van 26 november 2015 haar vordering in reconventie sub 1 (zoals weergegeven in het tussenvonnis van 24 november 2015 onder 4.1. sub 1) verminderd, in dier voege dat zij niet langer vordert gedaagde te verbieden onder een naam luidende of bevattende “BWI” c.q. “BWI Merchandising” – samengevat – zaken te doen in de Europese Unie. Daarnaast heeft zij expliciet aangegeven dat de vordering in reconventie moet worden beschouwd als een executiegeschil . Dat geldt eveneens ten aanzien van de vordering sub 5, aldus Europe c.s., aangezien deze er slechts toe strekt duidelijk te krijgen of het haar onder het Vonnis wel of niet is toegestaan de licenties van Merchandising te blijven gebruiken.

3.3.

De vordering in reconventie in het onderhavige kort geding strekt aldus niet meer tot het opleggen van een grensoverschrijdend verbod. Al hetgeen Merchandising heeft betoogd met betrekking tot de bevoegdheid van de voorzieningenrechter om in het onderhavige kort geding een grensoverschrijdend verbod op te leggen, is dan ook niet langer relevant. De voorzieningen-rechter stelt voorts vast dat zij bevoegd is over de gewijzigde vordering in reconventie te oordelen, op grond van artikel 2 Rv juncto 7 lid 2 Rv. Gelet op de rechtsmacht van de voorzieningenrechter in conventie – mede in aanmerking genomen dat zowel de vordering in conventie als de vordering in reconventie de executie betreft van het Vonnis – bestaat er voldoende samenhang tussen de vordering in conventie en de vordering in reconventie, om te concluderen dat de Nederlandse rechter ook in reconventie rechtsmacht heeft.

3.4.

Aldus komt de voorzieningenrechter toe aan een inhoudelijke beoordeling van de geschillen.

In conventie

3.5.

In het tussenvonnis van 24 november 2015 heeft de voorzieningenrechter reeds geoor-deeld dat de in de dagvaarding weergegeven grondslagen van de vordering in conventie falen. Ter zitting van 26 november 2015 heeft Merchandising de grondslag van de vordering conventie vermeerderd in dier voege dat:

I. Europe c.s. thans dwangsommen heeft aangezegd en dat de executie van die dwangsommen moet worden gestaakt, omdat deze – samengevat – in strijd is met het Vonnis, alsmede dat:

II. Merchandising door executie van het Vonnis door Europe c.s. zodanig in haar bedrijfsvoering wordt gehinderd dat een noodsituatie ontstaat die ertoe noopt dat de executie van het Vonnis dient te worden geschorst, – samengevat – omdat:

- Merchandising eigen contacten in de Europese Unie heeft waarmee zij zaken doet en moet kunnen blijven...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT