Uitspraak Nº C/15/295965 / HA ZA 19-712. Rechtbank Noord-Holland, 2020-04-22

ECLIECLI:NL:RBNHO:2020:3126
Docket NumberC/15/295965 / HA ZA 19-712
Date22 Abril 2020
CourtRechtbank Noord-Holland (Neederland)

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie

Zittingsplaats Haarlem

zaaknummer / rolnummer: C/15/295965 / HA ZA 19-712

Vonnis van 22 april 2020

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [plaats] ,

eiser in conventie,

verweerder in reconventie,

advocaat mr. L. Bosch te Hoorn (NH),

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [plaats] ,

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie,

advocaat mr. R. van Coolwijk te Eindhoven.

Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1 De procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het tussenvonnis van 8 januari 2020;

  • -

    de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte wijziging c.q. vermeerdering eis;

  • -

    het B8-formulier van de zijde van de vrouw van 27 februari 2020, houdende aanvullende producties;

  • -

    het B8-formulier van de zijde van de vrouw van 28 februari 2020, houdende producties;

  • -

    het B8-formulier van de zijde van de man van 10 maart 2020, houdende aanvullende producties; de mondelinge behandeling van 11 maart 2020, van welke mondelinge behandeling de griffier aantekeningen heeft bijgehouden.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten
2.1.

Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Partijen hebben enige jaren samengeleefd als waren zij gehuwd. Over de gevolgen van die samenleving waren geen schriftelijke afspraken gemaakt.

2.2.

De relatie is beëindigd per 1 april 2016. Na het beëindigen van hun relatie hebben zij de gevolgen van die beëindiging voor de tussen hen bestaande eenvoudige gemeenschappen nog niet geregeld.

2.3.

Partijen zijn in ieder geval gezamenlijk eigenaar van een woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). Op de woning rust een hypotheekschuld van € 560.000,- op beider namen. Tevens is er een beleggingsdepot waarvan de waarde is verpand aan de hypotheekhouder.

2.4.

De man heeft op 1 april 2016 de woning verlaten. Na het vertrek van de man uit de woning, bewoont de vrouw de woning met de minderjarige zoon van partijen, [de zoon] , geboren op [geboortedatum] . De man heeft zich tot op heden nog niet laten uitschrijven van het adres van de woning. Sinds zijn vertrek uit de woning heeft de man niet meer bijgedragen in de hypothecaire lasten.

3 Het geschil in conventie
3.1.

De man vordert na wijziging van eis samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal bepalen dat de vrouw gerechtigd is om de woning toebedeeld te krijgen binnen acht weken na de datum van het vonnis na taxatie door een onafhankelijk makelaar, onder de verplichting de man te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld op die woning, bij gebreke waarvan de woning dient te worden verkocht aan een derde en beide partijen voor de helft gerechtigd zijn tot de netto verkoopopbrengst. Voorts vordert de man dat indien de vrouw de woning niet kan overnemen, binnen veertien dagen na datum van het vonnis partijen een verkoopopdracht geven aan [makelaar] Makelaardij te [plaats] en de vrouw wordt veroordeeld zich te houden aan het advies van de makelaar en haar medewerking te verlenen aan die verkoop. Verder vordert de man dat als niet wordt geoordeeld dat de vrouw de volledige kosten van de woning dient te dragen, zij veroordeeld wordt aan de man een gebruiksvergoeding te betalen ter grootte van het aandeel van de man in de eigenaarslasten van de woning tot de datum dat zij de woning metterwoon zal hebben verlaten. Tot slot vordert de man dat de vrouw veroordeeld wordt aan hem een bedrag te voldoen van € 49.974,77 uit hoofde van de door de man voor de vrouw betaalde gebruikerslasten en kosten. Een en ander met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.

3.2.

De vrouw voert verweer.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in reconventie

3.4.

De vrouw vordert samengevat – dat de rechtbank, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

  • -

    de man zal veroordelen zijn medewerking te verlenen aan toedeling van de woning aan haar onder de verplichting van de vrouw de man te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld op die woning;

  • -

    zal bepalen dat de man aan haar dient te voldoen:

o een bedrag van € 34.940,04 , te vermeerderen met de wettelijke rente,

o € 350,- per maand met ingang van 1 januari 2020 ten behoeve van de kosten van [de zoon]

o € 595,- per maand ter zake van de verschuldigde hypotheekrente vanaf 1 januari 2020 tot de eigendomsoverdracht van de woning.

3.5.

De man voert verweer.

3.6.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling in conventie en in reconventie
4.1.

Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld en beoordeeld.

Ten aanzien van de kosten voor [de zoon]

4.2.

Het meest verstrekkende verweer van de man is dat de rechtbank niet bevoegd is te oordelen over de door de vrouw gevorderde bijdrage in de kosten voor [de zoon] . Hij stelt dat dit een alimentatievordering is, die moet worden behandeld door een familiekamer van deze rechtbank.

4.3.

De vrouw heeft aangevoerd dat zij er juist voor heeft gekozen om aan deze vordering nakoming van een afspraak tussen partijen ten grondslag te leggen en de vordering niet in te kleden als een alimentatievordering.

4.4.

Het verweer van de man slaagt. In haar conclusie van eis in reconventie vordert de vrouw onder meer dat de man wordt veroordeeld om aan haar vanaf 1 januari 2020 een bedrag te betalen van € 350,- per maand voor de verzorging van [de zoon] . Voorts vordert zij dat de man wordt veroordeeld ter zake van de kosten voor [de zoon] een bedrag van € 15.400,- te betalen aan haar met terugwerkende kracht over de periode van april 2016 tot januari 2020. Deze vorderingen hebben betrekking op de kosten van verzorging en opvoeding van [de zoon] en zijn feitelijk gebaseerd op artikel 1:392 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

4.5.

Anders dan de vrouw kennelijk meent, dient dit deel van haar vordering niet aanhangig te worden gemaakt door middel van een dagvaarding, maar door middel van een verzoekschrift. De omstandigheid dat de vrouw de vordering niet als een alimentatievordering heeft ingekleed maar als een vordering tot nakoming van een afspraak, maakt dit niet anders. In het arrest van 2 mei 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF8125) heeft de Hoge Raad overwogen dat sinds 1 april 1995 alle procedures die zijn gebaseerd op enige bepaling van Boek 1 BW bij verzoekschrift dienen te worden ingeleid en dat dit ook geldt voor een tussen partijen gesloten overeenkomst, die betrekking heeft op betaling van levensonderhoud voor de kinderen van partijen. In zaken van levensonderhoud, verschuldigd krachtens Boek 1 BW, moet het volgen van de verzoekschriftprocedure als dwingend voorgeschreven worden beschouwd, ook indien tussen partijen een alimentatieovereenkomst is gesloten. Over die zaken dient bovendien een rechter van de afdeling Familie en Jeugd te beslissen. De afdeling Handel, Kanton en Insolventie is derhalve niet bevoegd van dit deel van de vordering van de vrouw kennis te nemen.

Gelet op het bepaalde in artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zal daarom worden beslist als hierna onder de beslissing is vermeld.

Ten aanzien van de woning en het effectendepot

4.6.

Partijen zijn het er - inmiddels - over eens dat de vrouw nog een termijn gegund mag worden om te onderzoeken of zij de woning aan zich kan laten toedelen. Partijen verschillen echter van mening over de vraag hoe lang de vrouw daarvoor nog de gelegenheid mag krijgen. De man stelt dat de vrouw al vier jaar de tijd heeft gehad om na te gaan of zij een financiering kan verkrijgen om de woning aan zich te laten toedelen. Hij stelt dat alle stukken ook al ingediend zijn door de vrouw, zodat twee maanden ruim voldoende moet zijn. De vrouw voert aan dat zij al langer bezig is geweest met de aanvraag van een financiering maar dat die aanvraag langer heeft geduurd, mede omdat de man ondanks herhaald verzoek niet bereid was om tijdig de benodigde gegevens aan te leveren. Zij verklaart dat de offerte van de bank die zij had ontvangen geldig was tot eind december 2019 en dus inmiddels is verlopen en dat zij niet weet of zij nu opnieuw gegevens zal moeten overleggen voor haar aanvraag, zodat een termijn van drie maanden aangewezen is.

4.7.

De rechtbank is van oordeel dat voor het regelen van een financiering in de situatie van de vrouw een termijn van drie maanden passend en redelijk is. Mogelijk zal zij opnieuw gegevens moeten indienen voor haar aanvraag, temeer omdat de man een nieuwe taxatie van de woning heeft gevorderd (waarover hierna meer) en niet valt uit te sluiten dat met een nieuwe waarde voor de woning gerekend moet gaan worden. Om die reden zal de vrouw een termijn van drie maanden gegund worden vanaf de datum van het vonnis, om te onderzoeken of zij de woning aan zich kan laten toedelen onder gelijktijdig ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld verbonden aan de woning.

4.8.

De man vordert dat de woning moet worden getaxeerd door een onafhankelijke makelaar in opdracht van beide partijen. Hij stelt dat de door de vrouw overgelegde waardebepaling voor de woning van € 695.000,- geheel buiten hem om tot stand gekomen is, terwijl de vrouw die heeft laten opstellen ‘in verband met de hypotheekaanvraag’. Hij stelt dat de laatste taxatie van de woning ad €...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT