Uitspraak Nº C/16/492265 / KG ZA 19-722. Rechtbank Midden-Nederland, 2019-12-13

ECLIECLI:NL:RBMNE:2019:5924
Docket NumberC/16/492265 / KG ZA 19-722
Date13 Diciembre 2019
CourtRechtbank Midden-Nederland (Neederland)

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

handelskamer

locatie Utrecht

zaaknummer / rolnummer: C/16/492265 / KG ZA 19-722

Vonnis in kort geding van 13 december 2019

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

DPG MEDIA B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

eiseres,

advocaten: mr. E.W. Jurjens en mr. dr. A.E.M. van den Berg te Amsterdam,

tegen

de publiekrechtelijke rechtspersoon

GEMEENTE UTRECHT,

zetelend te Utrecht,

gedaagde,

advocaten: mr. D. van Tilborg en mr. dr. S.A.L. van de Sande te Breda.

Partijen zullen hierna DPG en de gemeente Utrecht genoemd worden.

1 De procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding van DPG met 43 producties;

  • -

    de conclusie van antwoord met 6 producties;

  • -

    de 6 nagezonden producties van DPG;

  • -

    de mondelinge behandeling van 4 december 2019;

  • -

    de pleitnota van DPG;

  • -

    de pleitnota van de gemeente Utrecht.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten
2.1.

DPG is onder andere uitgever van de huis-aan-huiskrant Stadsblad Utrecht.

2.2.

Sinds 1993 is de bezorging van ongeadresseerd reclamedrukwerk en huis-aan-huiskranten onderworpen aan zelfregulering door de Stichting Reclame Code. Ongeadresseerd drukwerk mag worden bezorgd, tenzij de bewoner of gebruiker met een sticker op de brievenbus kenbaar heeft gemaakt dit niet te willen ontvangen. Met de NEE/NEE-sticker wordt duidelijk gemaakt dat ongeadresseerd reclamedrukwerk en huis-aan-huisbladen niet op prijs worden gesteld. Met de NEE/JA-sticker wordt kenbaar gemaakt dat ongeadresseerd reclamedrukwerk niet, maar huis-aan-huisbladen wel mogen worden bezorgd. Dit oude systeem wordt ook wel het opt-outsysteem genoemd.

2.3.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht heeft op 7 mei 2019 een voorstel aan de raad van de gemeente Utrecht voorgelegd om het huidige opt-outsysteem om te draaien. De wijziging houdt namelijk een verbod in tot het bezorgen van ongeadresseerd reclamedrukwerk en huis-aan-huiskranten, tenzij de bewoner of gebruiker expliciet kenbaar heeft gemaakt dit wel te willen ontvangen (hierna: het opt-insysteem). Op 18 juli 2019 heeft de raad van de gemeente Utrecht ingestemd met dit voorstel en, om de nieuwe regels te verankeren in de gemeentelijke wetgeving, de Verordening tot wijziging van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2010 vastgesteld.

2.4.

Als gevolg hiervan wordt per 1 januari 2020 de Afvalstoffenverordening onder andere op de volgende punten gewijzigd. Aan artikel 1 worden de volgende begripsomschrijvingen toegevoegd:

“m. Ongeadresseerd drukwerk: drukwerk dat gratis huis-aan-huis verspreid wordt zonder vermelding van adres of postbus en woonplaats van de ontvanger, waaronder in elk geval wordt verstaan reclamedrukwerk en huis-aan-huisbladen;

[…]

o. huis-aan-huisblad: ongeadresseerd blad dat met een vaste frequentie gratis huis aan huis wordt verspreid in een geografisch beperkt gebied, daarbij de indeling van de gemeente volgend en waarvan de inhoud bestaat uit informatie over en nieuws uit het eigen verspreidingsgebied, niet zijnde reclame.

[…]”

In het nieuw ingevoerde artikel 23a is de verbodsbepaling opgenomen:

“1. Het is verboden ongeadresseerd drukwerk te bezorgen of te laten bezorgen bij een woning, bedrijf of woonschip, tenzij de bewoner of gebruiker daarvan expliciet kenbaar heeft gemaakt dit wel te willen ontvangen.

2. Uitgezonderd van het in lid 1 genoemde verbod zijn:

[…]

c. ongeadresseerd drukwerk dat kan worden geschaard onder artikel 7 Grondwet.”

Het verbod is daarnaast toegevoegd aan de strafbepaling van artikel 24 van de Afvalstoffenverordening.

3. Het geschil

3.1.

DPG vordert kort samengevat - de gemeente Utrecht te verbieden het opt-insysteem te handhaven jegens DPG zolang er in de tussen partijen aanhangige bodemprocedure nog geen vonnis in kracht van gewijsde is gegaan of gedurende een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, op straffe van een dwangsom.

3.2.

Ter onderbouwing van haar vordering heeft DPG aangevoerd dat het opt-insysteem onmiskenbaar onverbindend is, omdat het in strijd is met de Wet milieubeheer, artikel 10 EVRM, de Dienstenrichtlijn en enkele algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

3.3.

De gemeente Utrecht voert verweer.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna ingegaan als dat van belang is voor het oordeel.

4 De beoordeling Ontvankelijkheid DPG
4.1.

Voordat de vordering van DPG beoordeeld kan worden, ligt de vraag voor of DPG kan worden ontvangen in haar vordering. De gemeente Utrecht vindt van niet. Volgens haar ligt de bevoegdheid om te oordelen over de rechtmatigheid van bestuursrechtelijk handhaven bij de bestuursrechter en niet bij de civiele kortgedingrechter.

4.2.

Als een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat of heeft opengestaan, moet met het oog op een behoorlijke taakverdeling tussen de bestuursrechter en de burgerlijke rechter worden aangenomen dat er geen taak voor de burgerlijke rechter is weggelegd.

4.3.

Op grond van artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht staat geen beroep open tegen een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift. Het opt-insysteem zoals dat per 1 januari 2020 in werking moet treden is een dergelijk algemeen verbindend voorschrift. Het is dus als zodanig niet vatbaar voor bezwaar en beroep. De bestuursrechter heeft echter wel de mogelijkheid om algemeen verbindende voorschriften te toetsen aan regels van hogere orde en algemene rechtsbeginselen als een algemeen verbindend voorschrift ten grondslag wordt gelegd aan een appellabel besluit. Dit wordt exceptieve toetsing genoemd en kan uitmonden in het onverbindend verklaren van het algemeen verbindende voorschrift. In zoverre wordt in de bestuursrechtelijke rechtsgang dus rechtsbescherming geboden tegen algemeen verbindende voorschriften.

4.4.

Van DPG kan echter niet worden gevraagd dat zij het op een (al dan niet uitgelokt) handhavingsbesluit laat aankomen, om de exceptieve toetsing van het volgens haar onverbindende voorschrift uit te lokken (zie ECLI:NL:HR:1996:ZC2169 (Leenders/Ubbergen)). In zo’n situatie is er daarom ruimte voor de burgerlijke rechter om, ter beoordeling van een vordering gegrond op onrechtmatig overheidsoptreden, algemeen verbindende voorschriften te toetsen. De vordering van DPG is een dergelijke vordering. Zij heeft voldoende onderbouwd dat zij bij beoordeling daarvan door de voorzieningenrechter spoedeisend belang heeft, omdat zij - indien de nieuwe regeling wel algemeen verbindend is - genoodzaakt is direct maatregelen te treffen om die situatie het hoofd te bieden. DPG is dus ontvankelijk in haar vorderingen.

Toetsingskader

4.5.

De door DPG gevraagde voorziening komt neer op het tijdelijk buiten werking stellen van het opt-insysteem. De voorzieningenrechter stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie de rechter in kort geding de bevoegdheid heeft om een gemeentelijke verordening buiten werking te stellen, in die zin dat een verbod kan worden opgelegd, inhoudende dat de gemeente zich (voorshands) heeft te onthouden van gedragingen die op de betreffende verordening zijn gegrond. Zo’n voorziening kan echter alleen worden gegeven als het bestreden voorschrift onmiskenbaar onverbindend is. In dat geval kan van DPG, mede in verband met de daarvan voor haar te verwachten schade, niet worden gevraagd dat zij zich naar de – voorshands onmiskenbaar onrechtmatige – uitvoering daarvan richt, terwijl op grond van het voorlopig oordeel de verwachting bestaat dat het bestreden voorschrift ook in de hoofdzaak buiten werking gesteld zal worden (zie ECLI:NL:HR:1983:AD5666 (Staat/LSV)). De gewraakte regelgeving mag daarbij getoetst worden aan ongeschreven rechtsbeginselen (zie ECLI:NL:HR:1986:AC9354 (Landbouwvliegers)).

Strijd met Wet milieubeheer?

4.6.

DPG heeft ten eerste aangevoerd dat het opt-insysteem van de gemeente Utrecht in strijd is met de Wet milieubeheer (Wm). Artikel 10.23 van deze wet biedt volgens DPG geen grondslag voor het systeem omdat de bevoegdheid die in dat artikel wordt geschapen voor de gemeenteraad om een afvalstoffenverordening vast te stellen, alleen gebruikt mag worden om regels vast te stellen over het beheer van afvalstoffen, terwijl op het moment van bezorgen er nog geen sprake is van een afvalstof.

4.7.

Uit het voorstel blijkt dat de raad de wijziging van de Afvalstoffenverordening heeft gebaseerd op artikel 10.23 Wm en op de autonome regelgevende bevoegdheid van de gemeenteraad uit artikel 108 en artikel 149 van de Gemeentewet.

4.8.

Artikel 10.23, eerste lid, Wm bepaalt dat de gemeenteraad een afvalstoffenverordening vaststelt. In de memorie van toelichting bij dit artikel wordt benadrukt dat deze regels worden vastgesteld in het belang van het milieu...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT