Uitspraak Nº C/16/474854 / HL ZA 19-4. Rechtbank Midden-Nederland, 2020-04-08

ECLIECLI:NL:RBMNE:2020:1381
Date08 Abril 2020
Docket NumberC/16/474854 / HL ZA 19-4
CourtRechtbank Midden-Nederland (Neederland)

epvonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

handelskamer

locatie Lelystad

zaaknummer / rolnummer: C/16/474854 / HL ZA 19-4

Vonnis van 8 april 2020

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

eiser,

advocaat mr. J.A. Zee te Amsterdam,

tegen

1 [gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

gedaagde,

advocaat mr. J.A. Meijer te 's-Gravenhage,

2. [gedaagde sub 2],

wonende te [woonplaats 2] ,

gedaagde,

advocaat mr. J.A. Meijer te 's-Gravenhage,

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde sub 3] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

gedaagde,

advocaat mr. M.J. F . Goethals te Amsterdam.

Hierna zal eiser [eiser] , gedaagden afzonderlijk ( [voorletters] ) [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] en gedaagden gezamenlijk [gedaagde sub 1] c.s. genoemd worden.

1 De procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding tevens houdende een incidentele vordering tot veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. tot betaling van een voorschot van 50% van de begrote schade, € 5.280.875;

  • -

    conclusie van antwoord in het incident;

  • -

    vonnis in het incident van 27 maart 2019;

  • -

    de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel verzoek tot aanhouding;

  • -

    de conclusie van antwoord in het incident tot aanhouding;

  • -

    vonnis in het incident van 19 juni 2019;

  • -

    de conclusie van repliek;

  • -

    de conclusie van dupliek.
    Op 24 februari 2020 vond het pleidooi plaats. Van mr. Zee werd op 21 februari 2020 een faxbrief met productie ontvangen. Partijen hebben aan de hand van pleitaantekeningen gepleit, mr. Zee voor [eiser] , mrs. Goethals en Dessing voor [gedaagde sub 3] en mr. Gomes voor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . De pleitaantekeningen maken deel uit van het procesdossier. Dat geldt ook voor de aantekeningen van de griffier.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De hoofdprocedure
2.1

[eiser] houdt 25% van de aandelen in [bedrijfsnaam 2] B.V., hierna [bedrijfsnaam 2] . [eiser] heeft in begin 2014 [A] , [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [B] (hierna [B] ), [gedaagde sub 3] , [bedrijfsnaam 1] B.V.B.A. (hierna [bedrijfsnaam 1] ) en [bedrijfsnaam 2] , [bedrijfsnaam 3] B.V. (hierna [bedrijfsnaam 3] ), [bedrijfsnaam 4] B.V. (hierna [bedrijfsnaam 4] ) en [bedrijfsnaam 5] B.V. (hierna [bedrijfsnaam 5] ) , hierna gezamenlijk [bedrijfsnamen 2 t/m 5] , gedagvaard voor de rechtbank Midden- Nederland, locatie Lelystad, en (in conventie) gevorderd dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat [A] , [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [B] , [gedaagde sub 3] , [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnamen 2 t/m 5] onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld en hen hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat. Bij vonnis van 24 juni 2015 heeft de rechtbank de vorderingen afgewezen.

2.2

[eiser] heeft tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland hoger beroep ingesteld bij het hof Arnhem-Leeuwarden en daartoe drie procedures aanhangig gemaakt waaronder een procedure, die bekend is met rolnummer 200.176.618, tegen [A] , [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [B] , [gedaagde sub 3] en [bedrijfsnaam 1] en een procedure, die bekend is met rolnummer 200.177.802, tegen de [bedrijfsnamen 2 t/m 5] -vennootschappen. In beide procedures heeft [eiser] gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en zijn vorderingen (in conventie) alsnog zal toewijzen.

2.3

Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 12 juni 2018 voor recht verklaard dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [B] , [gedaagde sub 3] en [bedrijfsnaam 1] onrechtmatig hebben gehandeld, dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser] als gevolg daarvan heeft geleden en hen veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor zij aansprakelijk zijn, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Het hof heeft in genoemd arrest de vorderingen van [eiser] jegens de [bedrijfsnamen 2 t/m 5] -vennootschappen afgewezen.

2.4

Het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 12 juni 2018 heeft kracht van gewijsde omdat daartegen geen cassatieberoep is ingesteld.

3 De schadestaatprocedure
3.1

[eiser] heeft bij dagvaarding van 29 januari 2019 de onderhavige schadestaatprocedure jegens [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] aanhangig gemaakt en gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk zal veroordelen om aan [eiser] te voldoen € 10.561.750, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2013 met veroordeling, hoofdelijk, van [gedaagde sub 1] c.s. in de kosten van de procedure.

3.2

[gedaagde sub 1] c.s. heeft de vorderingen van [eiser] bestreden en geconcludeerd dat de rechtbank [eiser] in zijn vorderingen niet ontvankelijk zal verklaren, althans de schadestaatprocedure zal aanhouden totdat een onherroepelijk vonnis zal zijn gewezen in de (in rov 4.4 nog te noemen) procedure die [eiser] tegen (onder andere) [gedaagde sub 1] c.s. aanhangig heeft gemaakt en de vorderingen van [eiser] zal afwijzen met veroordeling van [eiser] in de proceskosten met nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.3

Op de stellingen van partijen en de onderbouwing daarvan zal de rechtbank bij de beoordeling terugkomen voor zover de inhoud voor de beoordeling relevant is.

4 De vordering van [eiser] en het verweer van [gedaagde sub 1] c.s.
4.1

[eiser] (zie nr. 12 dagvaarding) vordert in deze procedure vergoeding van de door hem als houder van 25% van de aandelen in [bedrijfsnaam 2] geleden schade voor zover die veroorzaakt is door het verlies van alle activa van [bedrijfsnaam 2] en van haar (100%) deelnemingen [bedrijfsnaam 3] , [bedrijfsnaam 4] en [bedrijfsnaam 5] . Het verlies van de activa dat [eiser] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd, betreft de vervreemding door de [bedrijfsnamen 2 t/m 5] vennootschappen van hun aandelen in [bedrijfsnaam 6] , hierna [bedrijfsnaam 6] , en [bedrijfsnaam 7] , hierna [bedrijfsnaam 7] , tegen een onzakelijke, want te lage, prijs en zonder dat daar een liquiditeit ten behoeve van [bedrijfsnamen 2 t/m 5]

tegenover heeft gestaan. [eiser] heeft ervoor gekozen de schadestaatprocedure te voeren tegen [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] omdat zij volgens [eiser] de ‘hoofdrol spelen in het dossier’ en de beschikking hebben over voornoemde activa.

4.2

[eiser] stelt dat als in 2013 een verkoop van alle activa van de destijds winstgevende [bedrijfsnamen 2 t/m 5] noodzakelijk zou zijn geweest, een koper dan bereid zou zijn geweest daar (minimaal) de ‘investmentvalue’ van € 42.247.000 voor te betalen en dat dat bedrag dan als dividend of liquidatie-uitkering verdeeld had kunnen worden over de aandeelhouders. Omdat [eiser] 25% van de aandelen in [bedrijfsnaam 2] hield, bedraagt zijn schade de door hem gederfde dividend of liquidatie-uitkering van
€ 10.561.750. Ter onderbouwing van zijn schade heeft [eiser] een rapport in het geding gebracht van [C] van [bedrijfsnaam 8] LLC van 28 december 2018.

4.3

[gedaagde sub 1] c.s. heeft verweer gevoerd. Dat verweer betreft de aard van de door [eiser] gevorderde schade en de omvang daarvan.

4.4

Ten aanzien van de aard van de schade heeft [gedaagde sub 1] c.s. met een beroep op het arrest van de Hoge Raad inzake ABP/ [achternaam] (HR 2 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1564) betoogd dat van afgeleide schade van [eiser] als aandeelhouder in [bedrijfsnaam 2] geen sprake (meer) is, omdat [bedrijfsnamen 2 t/m 5]

hun vorderingen op (onder anderen) [gedaagde sub 1] c.s. bij overeenkomst van 11 juni 2019 aan [eiser] hebben gecedeerd en [eiser] als cessionaris een procedure tegen [gedaagde sub 1] c.s. aanhangig heeft gemaakt bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, waarin hij, [eiser] , heeft gevorderd dat [gedaagde sub 1] c.s.,

[bedrijfsnaam 1] en [B] (hoofdelijk) worden veroordeeld tot betaling van (onder meer) € 35.448.961,40 ter vergoeding van de schade die de [bedrijfsnamen 2 t/m 5] -vennootschappen hebben geleden door de vervreemding van [bedrijfsnaam 6] en [bedrijfsnaam 7] met een waarde van € 42.247.000 voor een (totale) prijs van € 6.798.038,60. Door het aanhangig maken van die procedure kan de schade van [eiser] als aandeelhouder, anders dan het hof Arnhem-Leeuwarden heeft beslist in rov. 6.37 van het arrest, niet (meer) aangemerkt worden als definitief geleden en daarom komt [eiser] in deze (schadestaat-) procedure geen aanspraak op vergoeding daarvan toe.

4.5

Ten aanzien van de omvang van de schade heeft [gedaagde sub 1] c.s. betoogd dat van enige afgeleide schade van [eiser] als aandeelhouder van [bedrijfsnaam 2] geen sprake (meer) kan zijn, omdat [eiser] voor de verkrijging van de vorderingen van [bedrijfsnamen 2 t/m 5] een prijs heeft betaald waarmee de door de [bedrijfsnaam 2] geleden schade geacht moet worden gecompenseerd te zijn. [gedaagde sub 1] c.s. heeft voorts betoogd dat [bedrijfsnaam 6] en [bedrijfsnaam 7] niet voor een te lage prijs zijn verkocht, dat rekening gehouden dient te worden met de gedeeltelijke aflossing van de schuld aan [bedrijfsnaam 9] Inc, het restant van die schuld, de afkoop van de langetermijncontracten en een claim van [bedrijfsnaam 7] , dat sprake is van eigen schuld van [eiser] en dat het rapport van [bedrijfsnaam 8] onbruikbaar is.

5 De beoordeling

Afgeleide schade?

5.1

De rechtbank zal eerst het meest verstrekkende verweer van [gedaagde sub 1] c.s. behandelen. Dat verweer is dat [eiser] niet ontvankelijk is in zijn vorderingen jegens [gedaagde sub 1] c.s., omdat hij daarbij geen belang (als bedoeld in artikel 3:303 BW) meer heeft. Dat belang ontbreekt volgens [gedaagde...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT