Uitspraak Nº C/16/447294 / FO RK 17-1608, C/16/480944 / FO RK 17-1609. Rechtbank Midden-Nederland, 2020-07-24

ECLIECLI:NL:RBMNE:2020:2956
Date24 Julio 2020
Docket NumberC/16/447294 / FO RK 17-1608, C/16/480944 / FO RK 17-1609
CourtRechtbank Midden-Nederland (Neederland)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht

locatie Utrecht

Beschikking van 24 juli 2020

in de zaak over de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats met zaaknummers:

C/16/447294 / FO RK 17-1608

C/16/480944 / FO RK 17-1609

van:

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] , gemeente Utrecht,

hierna te noemen: de vader,

advocaat mr. C.M. Bijl,

tegen

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat mr. K.R. Koopman,

waarbij de rechtbank als informant aanmerkt:

[de oma] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: de oma,

en in de zaak over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing met zaaknummers:

C/16/502384 / JE RK 20-932

C/16/503017 / JE RK 20-1036

van:

de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland,

gevestigd te Utrecht,

hierna te noemen: de GI,

betreffende

[minderjarige 1] , geboren op [2017] in [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 1] ,

waarbij de rechtbank als belanghebbenden aanmerkt:

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] , gemeente Utrecht,

hierna te noemen: de vader,

advocaat mr. C.M. Bijl,

en

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat mr. K.R. Koopman.

In de zaak van de machtiging tot uithuisplaatsing (C/16/503017 / JE RK 20-1036) merkt de rechtbank verder als belanghebbende aan:

[de oma] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: de oma.

In de zaak de verlenging van de ondertoezichtstelling (C/16/502384 / JE RK 20-932) merkt de rechtbank als informant aan:

[de oma] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: de oma.

In alle bovengenoemde zaken heeft de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) de rechtbank van advies voorzien.

1 De procedure
1.1.

In de procedure tussen de ouders zijn door de vader verzoeken gedaan over:

  • -

    het verlenen van vervangende toestemming voor erkenning van [minderjarige 1] door de vader;

  • -

    de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] ;

  • -

    het gezag over [minderjarige 1] .

1.2.

Omdat contact tussen de vader en [minderjarige 1] niet tot stand kwam, heeft de vader op 15 mei 2019 zijn verzoeken aangevuld bij het verzoek om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij hem te bepalen

1.3.

Eerder heeft de rechtbank tussen de ouders (tussen)beschikkingen gegeven op 26 januari 2018, 25 juni 2018, 19 juli 2018, 17 juli 2019 en 20 september 2019.

1.4.

In de beschikking van 25 juni 2018 heeft de rechtbank toestemming verleend aan de vader om [minderjarige 1] te erkennen. Op het verzoek over de erkenning is dus al beslist.

1.5.

In de beschikkingen van 26 januari 2018 en van 19 juli 2018 heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling vastgelegd en de definitieve beslissing daarover aangehouden (uitgesteld). Volgens die voorlopige zorgregeling zouden de vader en [minderjarige 1] iedere week twee uur omgang met elkaar moeten hebben, waarbij de betrokken hulpverlening in overleg met de ouders deze omgang verder zou kunnen vormgeven.

1.6.

In de beschikking van 19 juli 2018 heeft de rechtbank de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige 1] belast. Dat betekent dat zij vanaf die datum gezamenlijk de beslissingen over [minderjarige 1] moeten nemen. Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft de beslissing om de ouders samen het gezag te geven op 12 maart 2019 bevestigd. De moeder heeft tegen die bevestigende uitspraak van het hof beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft op 27 maart 2020 dit beroep verworpen. Dat betekent dat de beslissing dat de ouders samen het gezag hebben onherroepelijk is geworden.

1.7.

In de laatste beschikking van 20 september 2019 heeft de kinderrechter de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) verzocht om een onderzoek te doen naar (kort gezegd) de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en de definitieve zorgregeling. Daarbij is aan de Raad verzocht om (kort gezegd) de vragen te beantwoorden of een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] naar de vader in haar belang is en welke zorgregeling het meest in haar belang is. De (definitieve) beslissingen op de verzoeken over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling zijn daarbij aangehouden.

1.8.

Het voorgaande betekent dat op dit moment in de procedure tussen de ouders nog moet worden beslist op de verzoeken over de hoofdverblijfplaats en de definitieve zorgregeling.

1.9.

In de procedure die door de GI is gestart, heeft de GI op 14 mei 2020 een verzoekschrift ingediend om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] te verlengen. Verder heeft de GI op 27 mei 2020 een verzoekschrift ingediend voor een machtiging om [minderjarige 1] uit huis te plaatsen.

1.10.

Naast de hiervoor genoemde verzoekschriften van de GI heeft de rechtbank sinds de laatste beschikking van 20 september 2019 nog de volgende stukken ontvangen:

  • -

    de brief van mr. Koopman van 2 oktober 2019, waarin zij aangeeft dat de moeder bereid is om mee te werken aan het raadsonderzoek;

  • -

    de beschikking van de Hoge Raad van 27 maart 2020;

  • -

    het rapport van het onderzoek van de Raad van 15 april 2020, met bijlagen;

  • -

    de brief van de Raad van 24 april 2020, met een aanvulling op het rapport;

  • -

    de e-mails van de oma van 25 mei 2020 en 2 juni 2020, waarin zij verzoekt om als belanghebbende te worden aangemerkt;

  • -

    de e-mail van mr. Koopman van 4 juni 2020, waarin zij om uitstel verzocht van de eerder geplande mondelinge behandeling;

  • -

    de brief van mr. Bijl van 4 juni 2020, met een bijlage;

  • -

    de e-mail van mr. Bijl van 5 juni 2020;

  • -

    het verweerschrift van de moeder van 22 juni 2020 tegen de verzoeken over de hoofdverblijfplaats, zorgregeling, verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing, met daarin zelfstandige verzoeken om de oma als belanghebbende aan te merken en om mevrouw [A] (hierna: de buurvrouw) te horen als getuige;

  • -

    het faxbericht van mr. Koopman van 22 juni 2020, met een bijlage;

  • -

    de e-mail van de moeder van 25 juni 2020, met een bijlage;

  • -

    het aangepaste verzoekschrift van de GI over de verlenging van de ondertoezichtstelling van 30 juni 2020;

  • -

    de brief van mr. Bijl van 1 juli 2020, met twee bijlagen;

  • -

    het aangepaste verzoekschrift van de GI over de machtiging tot uithuisplaatsing van 1 juli 2020.

1.11.

Met instemming van de advocaten beschouwt de rechtbank de hiervoor genoemde stukken als te zijn ingediend in alle zaken. Dat betekent dat de rechtbank deze stukken meeneemt bij de beoordeling van de verzoeken over de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling, de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing.

1.12.

De hiervoor genoemde verzoeken zijn besproken op de mondelinge behandeling (zitting) van 2 juli 2020. Op die zitting heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:

  • -

    de vader;

  • -

    mr. Bijl;

  • -

    mr. Koopman;

  • -

    de oma;

  • -

    mevrouw [B] , namens de GI;

  • -

    de heer [C] , namens de GI;

  • -

    de heer [D] , namens de Raad.

1.13.

De rechtbank had aan de moeder een bevel gegeven om persoonlijk op de zitting te verschijnen, in de zin van artikel 279 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Ondanks dit bevel is de moeder niet naar de zitting gekomen.

1.14.

Op de zitting heeft de rechtbank beslist op het verzoek van de moeder en de oma om de oma als belanghebbende aan te merken. Die beslissing zal hierna onder het kopje ‘de beoordeling’ verder worden besproken. Ook heeft de rechtbank een beslissing genomen over het verzoek van de moeder om de buurvrouw als getuige te horen. Ook die beslissing zal hierna onder het kopje ‘de beoordeling’ worden besproken.

1.15.

Verder heeft de rechtbank op de zitting van 2 juli 2020, met instemming van partijen, de ondertoezichtstelling verlengd tot zaterdag 25 juli 2020 en de beslissing over een eventuele verdere verlenging aangehouden. Dit heeft de rechtbank gedaan omdat zij gelijktijdig in deze beschikking wilde beslissen op alle gedane verzoeken, maar de ondertoezichtstelling anders al op 5 juli 2020 zou zijn verlopen. Deze kortdurende verlenging is in een eerdere beschikking op schrift gesteld.

2 Waar gaat het over?
2.1.

De ouders hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de biologische ouders van [minderjarige 1] .

2.2.

Na toestemming van de rechtbank te hebben gekregen, heeft de vader [minderjarige 1] op 14 november 2018 erkend. Daardoor is hij ook juridisch gezien de vader van [minderjarige 1] .

2.3.

Zoals hiervoor al is genoemd, hebben de ouders inmiddels gezamenlijk het gezag over [minderjarige 1] .

...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT